ECLI:NL:CRVB:2015:905

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 maart 2015
Publicatiedatum
25 maart 2015
Zaaknummer
13-3709 WIA-W
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om wraking van de behandelend rechters in een bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 maart 2015 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van de behandelend rechters door verzoekster. Verzoekster had hoger beroep ingesteld tegen vier uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland en verzocht om wraking tijdens de zitting op 10 december 2014. De behandelend rechters, H.G. Rottier, C.C.W. Lange en B.M. van Dun, hebben schriftelijk medegedeeld niet in de wraking te berusten. Tijdens de zitting op 16 maart 2015 heeft verzoekster haar twijfels over de onpartijdigheid van de rechters toegelicht, omdat zij de omvangrijke nadere stukken die op 27 november 2014 waren ingediend, niet hadden gelezen.

De Raad heeft overwogen dat de wrakingsgrond moet zijn gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op de rechters. De beslissing om de nadere stukken vooralsnog niet toe te laten als gedingstukken werd als procedurele beslissing beschouwd. De Raad oordeelde dat het enkele feit dat de rechters de stukken niet hadden gelezen, onvoldoende reden was om aan te nemen dat er sprake was van vooringenomenheid. De rechters hadden de mogelijkheid opengehouden om de stukken alsnog toe te laten, afhankelijk van het verloop van de zitting. Verzoekster had dit verloop niet afgewacht, wat ook een rol speelde in de afwijzing van het wrakingsverzoek.

De Centrale Raad van Beroep heeft uiteindelijk het verzoek om wraking afgewezen, met de overweging dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/3709 WIA-W, 13/3711 ZW-W, 13/3712 WW-W, 13/3713 WIA-W
Datum uitspraak: 23 maart 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
PROCESVERLOOP
Verzoekster heeft hoger beroep ingesteld tegen vier uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland van 11 juni 2013, 12/2126, 12/2959, 13/874 en 13/893, in gedingen tussen verzoekster en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Tijdens het onderzoek ter zitting op 10 december 2014 heeft verzoekster verzocht om wraking van de behandelend rechters, mrs. H.G. Rottier, C.C.W. Lange en B.M. van Dun (behandelend rechters), waarna het onderzoek ter zitting is geschorst.
De behandelend rechters hebben schriftelijk medegedeeld niet in de wraking te berusten.
Verzoekster en de behandelend rechters zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting op 16 maart 2015. Verzoekster heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt, vergezeld door haar vader. De behandelend rechters zijn, zoals aangekondigd, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Blijkens de memorie van toelichting bij artikel 8:15 van de Awb is de ratio van het instituut van wraking gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid.
2.1.
De Raad heeft verzoekster op 21 oktober 2014 meegedeeld dat de behandeling van haar hoger beroepen op 10 december 2014 zal plaatsvinden. Op 27 november 2014 heeft de Raad twee dozen met nadere stukken van verzoekster ontvangen. Bij brief van 1 december 2014 heeft de Raad aan het Uwv de ontvangst van deze stukken medegedeeld met de vermelding dat het Uwv nog geen afschrift van deze stukken ontvangt en dat ter zitting zal worden beslist of deze stukken, gelet op de goede procesorde, als gedingstukken zullen worden aangemerkt. De Raad heeft een afschrift van die brief aan verzoekster gezonden.
2.3.
In het proces-verbaal van de zitting van 10 december 2014 staat dat de voorzitter aan verzoekster heeft meegedeeld dat de op 27 november 2014 ontvangen stukken, door de omvang en gelet op de goede procesorde, op dat moment niet in de procedure worden betrokken. Wel zal worden bezien of het verhandelde ter zitting aanleiding geeft om het onderzoek te heropenen en die stukken dan alsnog bij de beoordeling te betrekken.
2.4.
Verzoekster heeft daarop aangevoerd dat de stukken tijdig zijn ingediend. Omdat de stukken relevant zijn voor de behandeling van haar zaken acht verzoekster het niet zinvol om de procedure voort te zetten. Verzoekster heeft vervolgens het verzoek om wraking ingediend en daaraan ten grondslag gelegd dat zij twijfelt aan de onafhankelijke opstelling van de behandelend rechters.
2.5.
Tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek ter zitting heeft verzoekster toegelicht dat haar twijfel over de onpartijdigheid van de behandelend rechters is gelegen in het feit dat zij de nadere stukken die op 27 november 2014 zijn toegezonden niet hebben gelezen, maar zich slechts hebben laten leiden door de omvang van die stukken, wat niet getuigt van een bedachtzame aanpak.
3.1.
Een wrakingsgrond moet zijn gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op (de persoon van) de rechters die de zaak behandelen. Bij een beoordeling van een beroep op het ontbreken van de onpartijdigheid van de rechter dient voorts het uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 21 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9141).
3.2.
De beslissing om een groot aantal, weliswaar tijdig, maar op een laat moment in de procedure, ingediende nadere stukken vooralsnog niet toe te laten als gedingstukken, is een procedurele beslissing. Naar vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA0580) is wraking niet bedoeld als rechtsmiddel tegen procedurele beslissingen en kunnen deze beslissingen slechts leiden tot toewijzing van een wrakingsverzoek als uit de procedurele beslissing blijkt van vooringenomenheid van de rechters die deze beslissing hebben genomen.
3.3.
Het enkele feit dat de behandelend rechters, gelet op de omvang van de ingezonden nadere stukken en zonder die stukken te hebben gelezen, de stukken vooralsnog buiten beschouwing hebben gelaten, vormt onvoldoende reden om vooringenomenheid bij de behandelend rechters aan te nemen. Hierbij is van belang dat de behandelend rechters de mogelijkheid hebben opengehouden dat het verloop van de zitting ertoe leidt dat de door verzoekster ingezonden nadere stukken alsnog als gedingstukken worden toegelaten. Verzoekster heeft dat verloop van de zitting niet afgewacht.
3.4.
Uit wat verzoekster overigens heeft aangevoerd kan evenmin een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid bij de behandelend rechters worden afgeleid. Daarom wordt het verzoek afgewezen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om wraking af.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en B.J. van de Griend en M. Hillen als leden, in tegenwoordigheid van R.G. van den Berg als griffier. De beslissing uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2015.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) R.G. van den Berg

RB