In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, een eigenrisicodrager voor de Ziektewet (ZW), tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat ziekengeld aan een ex-werknemer heeft geweigerd. De werknemer was betrokken bij een verkeersongeval en was vanaf 11 augustus 2014 ziek. Appellante heeft ziekengeld betaald, maar het Uwv heeft de uitkering op 31 oktober 2014 geschorst omdat de werknemer niet had gereageerd op een verzoek om contact op te nemen. Op 7 november 2014 heeft het Uwv de uitkering definitief geweigerd, wat door de werknemer is aangevochten.
De rechtbank Den Haag heeft het beroep van de werknemer ongegrond verklaard, maar appellante is in hoger beroep gegaan. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Uwv bij het schorsingsbesluit geen termijn heeft gesteld waarbinnen de werknemer aan zijn verplichtingen kon voldoen, wat in strijd is met de Beleidsregels. Hierdoor is het besluit van 7 november 2014 op een gebrekkige grondslag berust. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat het Uwv niet voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van appellante en dat het besluit niet in stand kan blijven. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit blijven echter in stand, wat betekent dat de ZW-uitkering van de werknemer niet met terugwerkende kracht kan worden beëindigd.
De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak, verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, maar behoudt de rechtsgevolgen. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de kosten van appellante, die in totaal € 2.672,50 bedragen.