ECLI:NL:CRVB:2009:BJ2393

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-287 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en toetsing van buitenwettelijk begunstigend beleid

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Groningen. De rechtbank had het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. De Centrale Raad van Beroep heeft op 26 juni 2009 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat de beleidsregels van het Uwv als buitenwettelijk begunstigend beleid moeten worden aangemerkt. Dit beleid dient door de bestuursrechter terughoudend te worden getoetst. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat het beleid consistent is toegepast in het geval van appellante.

Appellante had aangevoerd dat de beëindiging van haar uitkering ten onrechte niet ongedaan was gemaakt met ingang van de datum van intrekking. Ze stelde dat de Beleidsregels onredelijk zijn en dat ze niet in staat was om de zitting bij de rechtbank bij te wonen vanwege de reisafstand. De Raad overweegt dat er in de WAO geen regeling is voor de heropening van de uitkering in de situatie dat deze is ingetrokken op grond van artikel 36a, eerste lid, aanhef en onder d. De Raad bevestigt dat het Uwv de Beleidsregels op een juiste manier heeft toegepast en dat de rechtbank terecht de rechtsgevolgen in stand heeft gelaten.

De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

09/287 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 20 november 2008, 08/308 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 26 juni 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B. van Dijk, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 mei 2009. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Van Dijk. Het Uwv was vertegenwoordigd door
mr. D.R. Abdoelhak.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor de in deze zaak van belang zijnde feiten verwijst de Raad naar rubriek 3.1 van de aangevallen uitspraak. De Raad voegt daaraan toe dat hij bij uitspraak van 8 mei 2009 (07/2248 en 07/7082) de uitspraak van de rechtbank van 13 maart 2007 (06/812) heeft bevestigd. Daartoe is overwogen dat het Uwv onder de gegeven omstandigheden gehouden was de WAO-uitkering van appellante met ingang van 1 januari 2002 in te trekken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv van 27 maart 2008 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat hij eerst met ingang van 30 juni 2006 gehouden was om de WAO-uitkering van appellante te heropenen. Het Uwv heeft zich met een verwijzing naar de Beleidsregels “Schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkering 2006” (hierna: Beleidsregels) terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van een verzoek om terug te komen van het intrekkingsbesluit van 7 november 2005, welk verzoek gedeeltelijk is ingewilligd. De rechtbank is voorts van oordeel dat het bestreden besluit strijdig is met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht en daarom moet worden vernietigd. Nu appellante in beroep voldoende in de gelegenheid is geweest om te reageren op het standpunt van het Uwv met betrekking tot de Beleidsregels heeft de rechtbank aanleiding gezien de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de beëindiging van de uitkering ten onrechte niet ongedaan is gemaakt met ingang van de datum van intrekking. Appellante is van mening dat de Beleidsregels onredelijk zijn dan wel in haar geval onredelijk uitpakken. Zij vindt voorts dat de rechtbank de rechtsgevolgen ten onrechte in stand heeft gelaten omdat zij vanwege de reisafstand de zitting bij de rechtbank niet kon bijwonen en mitsdien niet heeft kunnen aangeven welke de gevolgen hiervan voor haar zijn.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. In de WAO is geen regeling opgenomen voor de heropening van de uitkering in de situatie dat deze uitkering is ingetrokken op grond van artikel 36a, eerste lid, aanhef en onder d. Ook artikel 48 van de WAO heeft geen betrekking op deze situatie want dit artikel regelt door wie en op welke wijze de uitkering wordt heropend.
4.3. Het Uwv past in (onder meer) deze situatie de Beleidsregels toe. Deze Beleidsregels merkt de Raad - evenals de rechtbank - aan als buitenwettelijk, begunstigend beleid. Naar vaste rechtspraak van de Raad dient, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, een dergelijk beleid door de bestuursrechter terughoudend te worden getoetst (LJN BG3718). Dit houdt in dat de aanwezigheid en de toepassing van dat beleid als een gegeven wordt aanvaard met dien verstande dat wordt getoetst of een zodanig beleid op consistente wijze is toegepast. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat dit beleid in dit geval op consistente wijze is toegepast. De toelichting bij artikel 6 van de Beleidsregels leidt, anders dan appellante heeft gesteld, niet tot de conclusie dat de uitkering moet worden hervat per een eerdere datum dan 30 juni 2006.
4.4. De Raad volgt appellante niet in haar stelling dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit niet in stand had mogen laten omdat appellante niet ter zitting is verschenen. Voor deze stelling is geen steun te vinden in de wet. De wetgever heeft de rechter vorenbedoelde mogelijkheid geboden voor die gevallen dat de rechtzoekende met een vernietiging niets opschiet. Zo’n geval doet zich hier, zoals de rechtbank terecht heeft aangegeven, voor. De Raad kan zich verenigen met hetgeen de rechtbank ter zake heeft overwogen. De omstandigheid dat het besluit van 27 maart 2008 voor haar ingrijpende gevolgen heeft maakt het vorenstaande niet anders.
5. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door G. van der Wiel als voorzitter J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2009.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) M.A. van Amerongen.
JL