3.2.In de zienswijze is namens appellanten aangevoerd dat zij zich niet kunnen verenigen met overweging 5.5.2 in de tussenuitspraak, die erop neer komt dat ook voor een achteraf verhoogd pgb de verantwoordingsplicht onverkort geldt. Volgens appellanten levert dit een schending op van het recht op eigendom als bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Wat appellanten in hun zienswijze hebben aangevoerd leidt niet tot de conclusie dat sprake is van een zeer uitzonderlijk geval als bedoeld in de onder 3 genoemde uitspraak, zodat niet wordt teruggekomen van het in de tussenuitspraak in 5.5.2 zonder voorbehoud gegeven oordeel.
4. Ter beoordeling staat vervolgens de vraag of het Zorgkantoor, voor zover nog van belang, aan de tussenuitspraak een juiste uitvoering heeft gegeven. Bij de besluiten van
5 augustus 2016 tot vaststelling van het pgb voor de jaren 2009 tot en met 2012 is het Zorgkantoor terecht uitgegaan van het netto toegekende pgb voor deze jaren en heeft het Zorgkantoor steeds het maximale vrij besteedbaar bedrag van € 1.250,- in aanmerking genomen. Daarmee heeft het Zorgkantoor een juiste uitvoering gegeven aan wat is overwogen in overweging 5.5.3 van de tussenuitspraak.
5. Uit de tussenuitspraak en het hiervoor overwogene volgt dat het hoger beroep
niet-ontvankelijk is voor zover dit ziet op de verlening van het pgb voor de jaren 2012 en 2013. De aangevallen uitspraak komt voor het overige (en met uitzondering van de daarin opgenomen proceskostenveroordeling en de vergoeding van het griffierecht) voor vernietiging in aanmerking. Het beroep tegen de besluiten van 29 juli 2013 en de wijzigingen daarvan bij besluit van 17 juli 2015 wordt, voor zover dit betrekking heeft op de vaststelling van het pgb voor de jaren 2009 tot en met 2012, gegrond verklaard en deze besluiten worden in zoverre vernietigd. Het beroep tegen de besluiten van 5 augustus 2016 tot vaststelling van het pgb voor de jaren 2009 tot en met 2012 wordt ongegrond verklaard.
6. Appellanten hebben verzocht om vergoeding van de door hen geleden schade. Dit verzoek is gelet op het vorenstaande voor toewijzing vatbaar voor wat betreft de wettelijke rente over het pgb dat volgens de besluiten van 5 augustus 2016 tot vaststelling van het pgb voor de jaren 2009 tot en met 2012 moet worden nabetaald of verrekend. Hierbij is het bepaalde in artikel 4:102, tweede lid, van de Awb van toepassing. Het verzoek van appellanten om schadevergoeding bestaande uit het verschil tussen de verleende pgb’s en de door appellanten verantwoorde bedragen wordt afgewezen. Uit vaste rechtspraak vloeit voort dat het niet afdoende kunnen verantwoorden van de zorgkosten in een geval als het onderhavige, waarbij eerder een onjuiste indicatie is afgegeven, een omstandigheid die niet voor rekening van het Zorgkantoor komt.
7. Appellanten hebben voorts verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM.