ECLI:NL:CRVB:2014:2978
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Overschrijding van de redelijke termijn in bestuurlijke en rechterlijke fase
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 maart 2014 uitspraak gedaan over de overschrijding van de redelijke termijn in zowel de bestuurlijke als de rechterlijke fase van een procedure. Het hoger beroep was ingesteld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De Raad heeft vastgesteld dat de procedure in totaal meer dan vijf jaar heeft geduurd, waarbij de behandeling van het bezwaar door het Uwv negen maanden in beslag nam. De Raad concludeerde dat de redelijke termijn was overschreden door zowel het Uwv als de Raad zelf.
De Raad heeft in eerdere uitspraken al vastgesteld dat de overschrijding van de redelijke termijn in de bestuurlijke fase drie maanden bedraagt. Het Uwv heeft erkend dat de redelijke termijn is overschreden en heeft aangeboden een schadevergoeding van € 500,- aan verzoeker te betalen. Verzoeker heeft echter gesteld dat het Uwv onvoldoende rekening houdt met een gebrek in de bestreden beslissing, wat heeft geleid tot een verlenging van de procedure. De Raad heeft geoordeeld dat de overschrijding van de redelijke termijn in beginsel aan het bestuursorgaan wordt toegerekend, maar dat in dit geval ook de Staat (Ministerie van Veiligheid en Justitie) verantwoordelijk is voor een deel van de overschrijding.
Uiteindelijk heeft de Raad besloten dat de Staat € 500,- en het Uwv € 1000,- aan verzoeker moet vergoeden voor de immateriële schade. Daarnaast zijn beide partijen veroordeeld tot betaling van de proceskosten van verzoeker, die zijn begroot op € 236,-. De uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier, en is openbaar uitgesproken op 7 maart 2014.