ECLI:NL:CRVB:2016:2631

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juli 2016
Publicatiedatum
13 juli 2016
Zaaknummer
15-1542 AWBZ-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake persoonsgebonden budget (pgb) en indicatiebesluiten CIZ

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 13 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2631, wordt het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg behandeld. Appellante, die lijdt aan het syndroom van Marfan en een dwarslaesie, heeft een persoonsgebonden budget (pgb) aangevraagd dat door het Zorgkantoor is vastgesteld op basis van indicatiebesluiten van het CIZ. De bestreden besluiten van het Zorgkantoor zijn gebaseerd op onjuiste indicatiebesluiten, wat leidt tot de opdracht aan het Zorgkantoor om deze gebreken te herstellen.

De Raad stelt vast dat de bestreden besluiten 1, 2 en 3, die betrekking hebben op de pgb-verleningen voor de jaren 2012 en 2013, niet in overeenstemming zijn met de geldende regelgeving. De Raad oordeelt dat het Zorgkantoor de bezwaren van appellante tegen de besluiten 1 en 2 gegrond had moeten verklaren, maar dat het beroep tegen de verlening van het pgb voor 2012 niet-ontvankelijk is wegens gebrek aan procesbelang. De Raad benadrukt dat de verantwoording van de zorgverlening essentieel is voor de vaststelling van het pgb.

De uitspraak van de rechtbank, die het beroep van appellante deels gegrond verklaarde, wordt in stand gelaten voor wat betreft de proceskosten en griffierecht, maar de Raad draagt het Zorgkantoor op om binnen vier weken de gebreken in het bestreden besluit 4 te herstellen. De Raad concludeert dat de indicatie voor de functie Persoonlijke Verzorging niet correct is verwerkt en dat de verlening van het pgb voor 2013 niet voldoet aan de vereisten van de Regeling subsidies AWBZ.

Uitspraak

15/1542 AWBZ-T, 15/1543 AWBZ-T, 15/1545 AWBZ-T, 16/2241 AWBZ-T
Datum uitspraak: 13 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
21 januari 2015, 13/3312, 13/3313 en 13/3314 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
VGZ Zorgkantoor B.V. (Zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. van Gerven, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2016. Namens appellante zijn haar echtgenoot [X.] en mr. M. Peeters verschenen. Het Zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.J.M. Raaijkmakers.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante is onder meer bekend met het syndroom van Marfan en een dwarslaesie na een aortadissectie. CIZ heeft appellante op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) geïndiceerd voor diverse zorgfuncties. Voor het inkopen van zorg heeft het Zorgkantoor aan appellante op grond van de Regeling subsidies AWBZ (Rsa) een persoonsgebonden budget (pgb) verleend.
1.2.
Bij besluit van 28 februari 2013 (besluit 1) heeft het Zorgkantoor aan appellante voor het jaar 2012 een pgb verleend van netto € 68.956,87. Bij besluit van 5 maart 2013 (besluit 2) heeft het Zorgkantoor het pgb voor het jaar 2012 overeenkomstig de subsidieverlening vastgesteld.
1.3.
Op 29 januari 2013 heeft CIZ de aan appellante verleende indicatie op gewijzigd. Het Zorgkantoor heeft daarop bij besluiten van 18 maart 2013 het aan appellante verleende pgb voor het jaar 2012 gewijzigd in een bedrag van netto € 76.586,87 (besluit 3) en het pgb over de jaren 2009 tot en met 2012 gewijzigd vastgesteld op respectievelijk € 79.209,20 (besluit 4), € 69.658,79 (besluit 5), € 68.315,29 (besluit 6) en € 70.611,40 (besluit 7). Verder heeft het Zorgkantoor aan appellante voor het jaar 2013 een pgb verleend van netto € 65.208,04 (besluit 8). Bij besluit van 1 april 2013 (besluit 9) heeft het Zorgkantoor bepaald dat het verleende pgb voor het jaar 2013 na vaststelling van de definitieve eigen bijdrage ongewijzigd blijft.
1.4.
Bij besluit van 29 juli 2013 (bestreden besluit 1) heeft het Zorgkantoor de bezwaren van appellante tegen de besluiten 1 en 2 gegrond verklaard en deze besluiten herroepen. Het Zorgkantoor volgt appellante in haar standpunt dat bij de besluiten 1 en 2 is uitgegaan van een te hoge eigen bijdrage. Tot een nabetaling leidt dit niet, omdat inmiddels de besluiten 3 en 7 zijn genomen.
1.5.
Bij besluit van 29 juli 2013 (bestreden besluit 2) heeft het Zorgkantoor de bezwaren van appellante tegen de besluiten 4 tot en met 7 ongegrond verklaard. Het Zorgkantoor heeft hierbij, voor zover van belang, overwogen dat het pgb niet wordt vastgesteld op het bedrag dat aan pgb is verleend, maar op het verantwoorde bedrag, verhoogd met het vrij besteedbare bedrag.
1.6.
Bij besluit van 29 juli 2013 (bestreden besluit 3) heeft het Zorgkantoor de bezwaren van appellante tegen de besluiten 8 en 9 ongegrond verklaard. Volgens het Zorgkantoor is bij de verlening van het pgb voor het jaar 2013 terecht uitgegaan van de indicatie van CIZ van
29 januari 2013.
1.7.
Appellante heeft tegen de bestreden besluiten 1, 2 en 3 beroep ingesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank – met beslissingen omtrent proceskosten en griffierecht – het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd voor zover dat betrekking heeft op de foutieve vaststelling van het pgb voor het jaar 2012. De rechtsgevolgen van bestreden besluit 2 zijn (voor het overige) in stand gelaten. Het beroep is voor het overige ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Volgens appellante zijn de bestreden besluiten gebaseerd op een onjuist indicatiebesluit. Verder voert appellante aan dat het Zorgkantoor het door de besluiten 3 tot en met 7 achteraf verhoogde netto pgb geheel aan haar had moeten betalen. De verantwoordingsplicht in de Rsa geldt volgens appellante hiervoor niet, omdat deze zich beperkt tot de bij een verlening van een pgb verstrekte voorschotten. Verder wijst appellante er op dat zij in het verleden in een soortgelijke situatie wel het achteraf verhoogde netto pgb vergoed kreeg. Voor wat betreft de verlening voor het pgb voor het jaar 2013 voert appellante aan dat de indicatie voor de functie Persoonlijke Verzorging daarin niet juist is verwerkt.
4. De Raad heeft op 13 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1242 de door CIZ verleende indicaties voor de periode vanaf 2 juni 2007 vernietigd en appellante geïndiceerd voor AWBZ-zorg zoals weergegeven in overweging 5.25 van die uitspraak. Het Zorgkantoor heeft vervolgens het besluit van 17 juli 2015 genomen. Daarin is bepaald welk (gewijzigd) bedrag aan pgb appellante voor de jaren 2007 tot en met 2015 is toegekend. Het tegen het besluit van 17 juli 2015 gemaakte bezwaar heeft het Zorgkantoor bij beslissing op bezwaar van
19 oktober 2015 ongegrond verklaard. Appellante heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft dit beroep geregistreerd onder nummer 15/3521 en het beroepschrift nadien op grond van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) naar de Raad doorgezonden.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Gelet op de aangevallen uitspraak en de daaraan ten grondslag liggende bestreden besluiten beperkt het hoger beroep zich tot de verlening van het pgb voor de jaren 2012 en 2013 en de vaststelling van het pgb voor de jaren 2009 tot en met 2012.
5.2.
Nu het pgb voor het jaar 2012 al is vastgesteld en in deze procedure de verlening van dat pgb ter beoordeling voorligt, valt niet in te zien welk resultaat appellante met haar beroepsgronden gericht tegen de verlening van het pgb voor het jaar 2012 nog kan bereiken. Dit betekent dat het hoger beroep van appellante voor zover dat betrekking heeft op de verlening van het pgb voor het jaar 2012 wegens het ontbreken van procesbelang
niet-ontvankelijk is.
5.3.1.
Het onder 4 genoemde besluit van 17 juli 2015 heeft betrekking op de jaren 2007 tot en met 2015. Voor zover dit besluit ziet op de jaren 2007, 2008, 2014 en 2015 valt dit besluit buiten de omvang van het geding. Het beroepschrift dient voor zover het op deze jaren betrekking heeft dan ook op grond van artikel 6:15 van de Awb naar de rechtbank te worden teruggezonden. Voor zover het besluit van 17 juli 2015 betrekking heeft op de jaren 2009 tot en met 2013, wordt dit besluit, gelet op het bepaalde in de artikelen 6:19 en 6:24 van de Awb, mede in de beoordeling betrokken. Omdat de bevoegdheid om de verlening van een pgb in te trekken of te wijzigen, gelet op het bepaalde in de artikelen 4:29, 4:48 en 4:50 van de Awb, slechts bestaat zolang het pgb nog niet is vastgesteld, begrijpt de Raad het besluit van
17 juli 2015 zodat hierbij de vaststelling van het pgb voor de jaren 2009 tot en met 2012 is gewijzigd voor wat betreft het toegekende pgb. Voor het jaar 2013 is, gelet op het verhandelde ter zitting, nog geen pgb vastgesteld, zodat het besluit van 17 juli 2015 in zoverre is aan te merken als een wijziging of intrekking van de subsidieverlening voor dat jaar.
5.3.2.
De Raad zal de beslissing op bezwaar van 19 oktober 2015, voor zover deze ziet op de jaren 2009 tot en met 2013, aanmerken als een nadere motivering van het besluit van
17 juli 2015, omdat het Zorgkantoor niet bevoegd was op het bezwaar van appellante te beslissen. Het bezwaar en beroep van appellante worden, voor zover betrekking op deze jaren, als nadere beroepsgronden aangemerkt. Kort samengevat heeft appellante aanvullend op de eerdere gronden aangevoerd dat het toegekende pgb voor het jaar 2009 niet in overeenstemming is met rechtsoverwegingen 5.2 en 5.17 van de onder 4 genoemde uitspraak van de Raad, dat de echtgenoot van appellante minimaal 40 uur per week zorg heeft verleend tegen een uurtarief van € 63,- en dat daarmee de besteding van het pgb voldoende is verantwoord. Verder is aangevoerd dat de verleningsbeschikking niet voldoet aan de in de artikelen 2.6.10 en 2.6.11 van de Rsa opgenomen voorschriften.
5.4.
Uit de onder 4 genoemde uitspraak van de Raad vloeit voort dat de bestreden besluiten 1, 2 en 3 gebaseerd zijn op onjuiste indicatiebesluiten van CIZ. Reeds dit betekent dat deze bestreden besluiten voor vernietiging in aanmerking komen. Ook de aangevallen uitspraak, waarbij (de rechtsgevolgen van) deze besluiten (grotendeels) in stand zijn gelaten, komt voor vernietiging in aanmerking, met uitzondering van de daarin opgenomen proceskostenveroordeling en de vergoeding van het griffierecht.
5.5.
Ten aanzien van de vaststelling van het pgb voor de jaren 2009 tot en met 2012 en de verlening van het pgb voor het jaar 2013, zoals deze zijn gewijzigd bij besluit van 17 juli 2015, (bestreden besluit 4), overweegt de Raad als volgt.
5.5.1.
Appellante kan niet worden gevolgd in haar beroepsgrond dat CIZ bij de vaststelling van het pgb voor het jaar 2009, gelet op rechtsoverwegingen 5.2 en 5.17 van de onder 4 genoemde uitspraak van de Raad is uitgegaan van een onjuist bedrag aan toegekend pgb. De Raad heeft in die uitspraak zelf voorzien zoals vermeld in rechtsoverweging 5.25 en is niet gebleken dat het toegekende pgb niet strookt met de in deze rechtsoverweging aan appellante verleende indicatie.
5.5.2.
De beroepsgrond dat het Zorgkantoor het pgb voor de jaren 2009 tot en met 2012 dient vast te stellen op het bedrag dat bij besluit van 17 juli 2015 aan pgb is toegekend omdat voor een achteraf verhoogd pgb de verantwoordingsplicht niet geldt, faalt. Uit artikel 4:45 van de Awb volgt immers dat ook in die situatie moet worden aangetoond dat de zorg is verleend en dat over de aan de zorg verbonden uitgaven rekening en verantwoording moet worden afgelegd. Appellante heeft hieraan niet voldaan. Zij heeft, ondanks de mededeling van het Zorgkantoor dat een verantwoording werd verlangd en welke gegevens daarvoor nodig waren, volstaan met de enkele stelling dat alle meer geïndiceerde zorg door haar echtgenoot is verleend tegen een tarief van € 63,- per uur. Appellante heeft geen enkele onderbouwing voor de gestelde zorgverlening en voor de daaraan verbonden kosten gegeven. Uit het hoger beroepschrift blijkt dat appellante deze onderbouwing ook niet kan geven, nu zij geen enkele registratie heeft bijgehouden. Appellante meent ten onrechte dat een dergelijke registratie van haar niet verlangd mocht worden. Aan de enkele omstandigheid dat het Zorgkantoor appellante in een mail van 6 september 2012 heeft meegedeeld dat de verhoging van het toegekende pgb voor de jaren 2003 tot en met 2006 zal worden uitbetaald, heeft appellante geen gerechtvaardigde verwachting kunnen ontlenen dat ook de verhoging van het pgb voor de jaren 2007 tot en met 2012 zonder enige aanvullende verantwoording zou worden uitbetaald. Uit de mail van 6 september 2012 blijkt dat destijds tot uitbetaling is overgegaan omdat het voor het Zorgkantoor op basis van de aanwezige bewijsstukken voldoende duidelijk was dat zorg was geleverd in overeenstemming met de geldende regels. Reeds dit ligt volgens het Zorgkantoor nu anders.
5.5.3.
De Raad is dan ook met het Zorgkantoor van oordeel dat het pgb voor de jaren 2009 tot en met 2012 dient te worden vastgesteld op het door appellante verantwoorde en door het Zorgkantoor goedgekeurde bedrag, vermeerderd met het vrij besteedbare bedrag. De verantwoorde en goedgekeurde bedragen voor de jaren 2009 tot en met 2012 zijn respectievelijk € 79.209,20, € 69.658,79, € 68.315,29 en € 70.611,40. Voor wat betreft het vrij te laten bedrag geldt dat dit op grond van artikel 2.6.13, vijfde lid, aanhef en onder a, van de Rsa is bepaald op 1,5 % van het netto pgb met een minimum van € 250,- en een maximum van € 1.250,-. Nu het bruto pgb voor de jaren 2009 tot en met 2012 bij besluit van 15 juli 2015 is verhoogd, had het Zorgkantoor moeten onderzoeken wat de gevolgen daarvan zijn voor het netto pgb en daarmee voor het vrij te laten bedrag en de vaststelling voor deze jaren. Door dit na te laten is bestreden besluit 4 in zoverre in strijd met artikel 3:2 en 7:11 van de Awb.
5.5.4.
Appellante wordt niet gevolgd in haar beroepsgrond dat het Zorgkantoor bij de verlening van het pgb voor 2013 niet van de juiste einddatum van de indicatie voor de functie Persoonlijke Verzorging, klasse 8 met 8 additionele uren, is uitgegaan. Bepalend voor de indicatie is het dictum van de onder 4 genoemde uitspraak van de Raad, gelezen in samenhang met overweging 5.25 van die uitspraak. Hieruit volgt dat de indicatie voor Persoonlijke Verzorging, klasse 8 met 8 additionele uren eindigt op 19 maart 2012. De verlening van het pgb voor het jaar 2013 in bestreden besluit 4 is hiermee in overeenstemming. Voor zover appellante aanvoert dat de verlening van het pgb voor het jaar 2013 in strijd is met artikel 2.6.10 van de Rsa overweegt de Raad dat dit artikel niet ziet op de verlening van een pgb, maar uitsluitend op de bevoorschotting. Wel wordt appellante gevolgd in haar beroepsgrond dat de verlening van het pgb voor het jaar 2013 niet voldoet aan hetgeen in artikel 2.6.11 van de Rsa is bepaald. Ook in zoverre kleeft er een gebrek aan bestreden besluit 4.
5.5.5.
De onder 5.5.3 en 5.5.4 genoemde gebreken kunnen, nu de Raad niet zelf beschikt over voldoende gegevens om tot een finale beslechting van het geschil te komen, uitsluitend door het Zorgkantoor worden hersteld. De Raad ziet daarom aanleiding om met toepassing van artikel 8:108 in samenhang met 8:80a van de Awb het Zorgkantoor op te dragen deze gebreken in bestreden besluit 4 binnen vier weken te herstellen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Zorgkantoor op om binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken in bestreden besluit 4 te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en L.M. Tobé en S.E. Zijlstra als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2016.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) G.J. van Gendt

NK