ECLI:NL:CRVB:2017:1248
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten rechtsbijstand en reiskosten omgangsregeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die algemene bijstand ontving op basis van de Participatiewet, had bijzondere bijstand aangevraagd voor kosten van rechtsbijstand en griffierechten, alsook voor reiskosten in verband met een omgangsregeling met zijn kinderen. De aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand werd afgewezen omdat deze te laat was ingediend, meer dan 30 dagen na de opkomst van de kosten. De Raad oordeelde dat de kosten van rechtsbijstand pas op de datum van de verlening van de toevoeging door de Raad voor Rechtsbijstand op 9 september 2014 en 27 maart 2015 zijn opgekomen, terwijl de aanvraag pas op 24 juli 2015 werd ingediend. Dit betekende dat de aanvraag niet tijdig was en dus terecht was afgewezen.
Daarnaast werd de aanvraag voor bijzondere bijstand voor reiskosten in het kader van de omgangsregeling afgewezen. De Raad oordeelde dat deze kosten in principe tot de reguliere uitgaven van het bestaan behoren en dat appellant niet had aangetoond dat hij deze kosten niet uit zijn eigen middelen kon voldoen. De kosten van de reizen naar Utrecht voor ouderschapsbemiddeling waren niet zo hoog dat ze de gebruikelijke kosten overstegen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij het beroep tegen het bestreden besluit van het college ongegrond werd verklaard.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor aanvragers van bijzondere bijstand om tijdig hun aanvragen in te dienen en om aan te tonen dat de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, vooral in het geval van reiskosten die normaal gesproken uit het inkomen kunnen worden voldaan.