ECLI:NL:RBLIM:2023:2035

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
ROE 21/975, 21/3177, 21/3439, 22/149, 22/1894 en 22/2897
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over bijzondere bijstand voor reiskosten van een omgangsregeling

Op 21 maart 2023 heeft de Rechtbank Limburg een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende de aanvraag van bijzondere bijstand voor reiskosten in het kader van een omgangsregeling. Eiser, die in een echtscheiding verwikkeld is, heeft bijzondere bijstand aangevraagd voor de reiskosten die hij maakt om zijn kinderen te bezoeken. De rechtbank oordeelt dat het uitgangspunt van het college, dat de reiskosten voor rekening van de verzorgende ouder komen, in zijn algemeenheid onjuist is. De rechtbank wijst erop dat de omgangsregeling is gebaseerd op een afweging van de financiële mogelijkheden van beide ouders. Het college heeft de aanvragen van eiser gedeeltelijk afgewezen, maar de rechtbank stelt dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de reiskosten niet als bijzondere kosten worden aangemerkt. De rechtbank geeft het college de gelegenheid om de gebreken in de besluiten te herstellen en roept partijen op om te onderzoeken of een minnelijke oplossing mogelijk is. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige beoordeling van de aanvragen voor bijzondere bijstand, vooral in situaties waar kinderen betrokken zijn.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: ROE 21/975, ROE 21/3177, ROE 21/3439, ROE 22/149, ROE 22/1894 en ROE 22/2897

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 maart 2023 in de zaken tussen

[eiser] , uit [woonplaats 1] , eiser

(gemachtigde: mr. F.Y. Gans),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht

(gemachtigde: P. Kalmar).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen de gedeeltelijke afwijzingen van zijn aanvragen voor bijzondere bijstand.
1.1.
Het college heeft de aanvragen gedeeltelijk afgewezen. Het heeft steeds de helft van de gevraagde bijzondere bijstand voor vergoeding van reiskosten in het kader van een omgangsregeling toegekend. Bijstand voor andere kosten in verband met omgang met de kinderen is steeds afgewezen. Het college heeft voorts in de zaak met registratienummer ROE 21/ 3177 het bezwaar gericht tegen de in het primaire besluit opgenomen overweging over verhuizing naar de woonplaats van zijn kinderen, niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
Met de bestreden besluiten op de bezwaren van eiser is het college daarbij gebleven.
1.3.
Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 16 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.
1.5.
Bovengenoemde zaken en de zaak van eiser met registratienummer ROE 21/1157 zijn ter zitting gevoegd behandeld. Nadien is in laatstgenoemde zaak afzonderlijk uitspraak gedaan.

Voorgeschiedenis en totstandkoming van de besluiten

2. Op 15 januari 2018 is de echtscheiding tussen eiser en zijn ex-partner uitgesproken. Eerder al waren hun drie kinderen onder toezicht gesteld. Ten tijde van de aanvraag woonden de kinderen bij de ex-partner in [woonplaats 2] . Bij de echtscheidingsbeschikking is een regeling over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: omgangsregeling) vastgesteld, die begin 2019 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is gewijzigd. Het Gerechtshof heeft daarbij tevens bepaald dat de uitbreiding van de regeling door de ouders zelf overeengekomen moest worden en dat, als zij er zelf niet uitkomen, de regie bij de Jeugdbescherming Gelderland ligt. Nadien is in overleg tussen de ouders, hulpverlenende instanties en Jeugdzorg een omgangsregeling overeengekomen, waarbij ook de gezinsvoogd is betrokken. Als gevolg van die regeling diende eiser twee van de drie weekends de kinderen vanuit [woonplaats 1] in Nijmegen op te halen en daarna terug te brengen. Op verzoek van eiser heeft de rechtbank Gelderland bij beschikking van 12 november 2021 een nieuwe omgangsregeling vastgesteld, inhoudende -samengevat- dat de kinderen om het andere weekend bij eiser verblijven. De rechtbank heeft daarbij van belang geacht dat dit een regeling is waarvan eiser heeft aangegeven dat het voor hem haalbaar is en waarmee ook de moeder kan instemmen, zodat het volgens de rechtbank ook in het belang is van de kinderen om deze conform het voorstel van eiser vast te stellen. De rechtbank heeft ook beslist om de eerder afgesproken regeling wat betreft halen en brengen in stand te laten (dus dat eiser de kinderen in Nijmegen ophaalt en daar terugbrengt), omdat de moeder al op veel vlakken aan eiser tegemoet is gekomen.
2.1.
Eiser heeft op 24 september 2020 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor de reiskosten ter uitvoering van de omgangsregeling en andere daarmee verband houdende kosten. Daaronder ook de kosten van verblijf in speeltuinen met zijn jongste dochter [minderjarige] op de dagen waarop eiser de andere kinderen ging ophalen. De aanvraag betreft de kosten die gemaakt zijn over de periode van 1 november 2019 tot en met 31 oktober 2020.
2.2.
Eiser heeft nadien voor dezelfde soort kosten nog vijf aanvragen gedaan over aansluitende tijdvakken, waarvan de laatste eindigde op 30 juni 2022.
Zaaknummer ROE 21/975
3. Het college heeft aan eiser bij besluit van 5 oktober 2020 op basis van een door eiser ingediende specificatie van het aantal gemaakte reizen over de periode van 1 november 2019 tot en met 31 december 2019 bijzondere bijstand voor reiskosten toegekend ad
€ 259,68. Over de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 oktober 2020 is een bedrag van € 908,88 toegekend. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
3.1.
Het bezwaar is bij besluit van 22 februari 2021 ongegrond verklaard. Hieraan heeft het college het volgende ten grondslag gelegd. Uit door eiser overgelegde kostenoverzichten heeft het college opgemaakt dat eiser bijzondere bijstand aanvraagt voor “onkosten ten behoeve van kinderen”, “onkosten ten behoeve van omgang [minderjarige] ” en “onkosten i.v.m. kinderen”. De aanvraag is beoordeeld over de periode van 1 november 2019 tot en met 31 oktober 2020 omdat deze aansloot bij de draagkrachtperiode zoals vastgesteld bij besluit van 12 juni 2020. De draagkracht bedroeg € 888,78, die echter al geheel was verbruikt. Het college stelt zich op het standpunt dat eiser, gelet op jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), in principe niet in aanmerking komt voor bijzondere bijstand voor reis- en verblijfkosten in het kader van een omgangsregeling. Die kosten komen volgens die rechtspraak voor rekening van de verzorgende ouder. Als die ouder niet bereid is om te betalen, is dat een kwestie die de ouders zelf moeten oplossen. Bovendien zijn het kosten die ten aanzien van de verzorgende ouder in het familieverkeer normaliter voorkomen en dus niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Het college heeft niettemin besloten bij wijze van hoge uitzondering de helft van de kosten van het vervoer zoals afgesproken bij de omgangsregeling te vergoeden, omdat anders de ondertoezichtstelling in gevaar zou komen. Bijstand voor andere kosten, zoals voor oudergesprekken en verblijfkosten in speeltuinen, zijn afgewezen. Die laatste kosten vloeien volgens het college niet voort uit een bijzondere omstandigheid, omdat de situatie niet afwijkt van die van andere ouders die met hun kinderen naar een speeltuin gaan, en die kosten niet uitzonderlijk hoog zijn. Het college heeft voor de helft van de kosten van de door eiser gespecificeerde daadwerkelijke verplaatsingen tussen [woonplaats 1] en Nijmegen bijstand toegekend. Dit betrof een kleiner aantal reizen dan in de omgangsregeling overeengekomen was.
Zaaknummer ROE 21/3177
4. Aan eiser is op diens tweede aanvraag bij besluit van 17 mei 2021 over de periode van 1 november 2020 tot en met 31 maart 2021 bijzondere bijstand voor reiskosten toegekend ad € 454,44 en een bedrag ad € 23,56 voor reiskosten in verband met het halen en brengen van zijn dochter [minderjarige] . In het besluit is tevens de overweging opgenomen dat er over vier jaar, of wellicht eerder, mogelijkheden voor eiser zijn om in aanmerking te komen voor een huurwoning in de regio [woonplaats 2] . Het college acht de reiskosten derhalve vermijdbaar over vier jaar, zodat ze dan niet meer als noodzakelijk kunnen worden aangemerkt. Eiser kan daarom tot uiterlijk 25 februari 2025 bijzondere bijstand voor deze kosten aanvragen, aldus het college. Eiser heeft tegen de hoogte van de toegekende bijstand en genoemde overweging bezwaar gemaakt.
4.1.
Het bezwaar is bij besluit van 19 oktober 2021 deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaard. Aan de niet-ontvankelijkheid heeft het college ten grondslag gelegd dat ten aanzien van de overweging over verhuizing heeft te gelden dat sprake is van een mededeling, die niet is gericht op rechtsgevolg. Wat betreft de ongegrondverklaring heeft het college wederom overwogen dat eiser in principe niet in aanmerking komt voor bijzondere bijstand voor reis- en verblijfkosten in het kader van een omgangsregeling en dat het college bij wijze van hoge uitzondering de helft van de uit die regeling voortvloeiende reiskosten wil vergoeden. Daarbij is uitgangspunt geweest dat de kinderen twee van de drie weekenden bij eiser zijn en dan moeten worden opgehaald en teruggebracht. Ook in dit geval heeft het college bijstand toegekend op basis van een door eiser ingediend overzicht van de feitelijk gemaakte verplaatsingen.
In beide bovengenoemde zaken
5. Bij besluit van 30 november 2021 is de berekeningsbasis voor de vergoeding van het aantal kilometers in de eerste twee zaken alsnog naar € 0,19 per kilometer verhoogd. Eiser heeft daardoor een nabetaling ter hoogte van € 639,98 over de reiskosten toegekend in het besluit van 5 oktober 2020 ontvangen en een nabetaling ad € 284,85 voortkomend uit de reiskosten toegekend in het besluit van 17 mei 2021 ontvangen.
Zaaknummer ROE 2021/3439
6. Aan eiser is bij besluit van 11 november 2021 over de periode van 1 augustus 2021 tot en met 31 oktober 2021 een bedrag aan bijzondere bijstand voor reiskosten toegekend ad
€ 307,80. Hiertegen is, met toestemming van verweerder, rechtstreeks beroep ingesteld.
Zaaknummer 2022/149
7. Aan eiser is bij besluit van 6 augustus 2021 over de periode van 1 april 2021 tot en met 31 mei 2021 een bedrag aan bijzondere bijstand voor reiskosten toegekend ad € 205,20. Hiertegen is bezwaar gemaakt.
7.1.
Het bezwaar is bij besluit van 7 december 2021 ongegrond verklaard. Hierin heeft het college, voor zover van toepassing, hetzelfde overwogen als in de eerdere zaken. De rechtbank verwijst hiernaar.
Zaaknummer ROE 2022/1894
8. Aan eiser is bij besluit van 29 april 2022 over de periode van 1 maart 2022 tot en met 30 april 2021 een bedrag aan bijzondere bijstand voor reiskosten toegekend ad
€ 159,89. Hiertegen is bezwaar gemaakt.
8.1.
Dit bezwaar is bij besluit van 5 juli 2022 ongegrond verklaard. Hierin heeft het college, voor zover van toepassing, hetzelfde overwogen als in de eerdere zaken. De rechtbank verwijst hiernaar.
Zaaknummer ROE 2022/2897
9. Aan eiser is bij besluit van 15 juni 2022 over de periode van 1 mei 2022 tot en met 30 juni 2022 eenmalig een bedrag aan reiskosten toegekend ad € 179,55. Hiertegen is bezwaar gemaakt.
9.1.
Dit bezwaar is bij besluit van 31 oktober 2022 (kennelijk) ongegrond verklaard. Ook in deze zaak heeft het college inhoudelijk hetzelfde overwogen als in de eerdere zaken. De rechtbank verwijst hiernaar.

Overweging over de wijziging van twee van de bestreden besluiten

10. Zoals weergegeven in overweging 5 heeft het college bij besluit van 30 november 2021, verzonden op 8 december 2021, de basis voor de vergoeding van reiskosten die als bijzondere bijstand is toegekend in de besluiten van 5 oktober 2020 (zaak ROE 21/975) en van 17 mei 2021 (zaak ROE 21/377) verhoogd naar € 0,19 per kilometer. Dat besluit is bekend gemaakt nadat beroep was ingesteld tegen de bestreden besluiten op bezwaar in die zaken. De rechtbank is daarom van oordeel dat dit besluit moet worden gelezen als wijziging van die bestreden besluiten als bedoeld in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In zoverre is het college tegemoet gekomen aan de beroepsgronden van eiser, zodat de rechtbank daarover niet inhoudelijk hoeft te oordelen. Die wijziging ten gunste van eiser betekent tevens dat het college reeds daarom de proceskosten en het betaalde griffierecht in die zaken zal moeten vergoeden.

Beoordelingskader van de aanvragen bijzondere bijstand

11. Bij de beoordeling van de resterende geschilpunten in alle zaken hanteert de rechtbank het navolgende beoordelingskader.
11.1.
In artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet (PW) is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, van de PW niet van toepassing zijn. Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de PW dient (1) beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, (2) of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn, (3) of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. De omstandigheid dat de betrokkene al dan niet de mogelijkheid heeft gehad geld te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten, voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte moet worden beoordeeld (4) of de kosten kunnen worden betaald uit de aanwezige middelen, de bijstandsnorm en eventuele draagkracht boven die norm.
11.2.
Gelet op de rechtspraak van de CRvB behoren kosten van de ouder in verband met een bezoek- of omgangsregeling met de kinderen in beginsel tot de periodieke algemene kosten van het bestaan, die uit het inkomen op bijstandsniveau dienen te worden voldaan. Dit geldt ongeacht of de omgangsregeling berust op een afspraak tussen de ouders of door de familierechter is vastgesteld. Als er een objectieve noodzaak bestaat voor het maken van noodzakelijke meerkosten kan niettemin bijzondere bijstand zijn aangewezen. Van meerkosten in dit verband kan sprake zijn als de kosten zo hoog oplopen dat deze de normale, binnen familieverhoudingen gebruikelijke, kosten overstijgen. Het is in een dergelijk geval aan de aanvrager om aannemelijk te maken dat deze kosten uit bijzondere omstandigheden voortvloeien en niet uit het inkomen en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan. Aldus de CRvB onder meer in de uitspraak van 4 april 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1248.

Standpunt college over bijzondere bijstand voor reiskosten van omgangsregeling

12. In de voorliggende zaken, die samen de periode van 1 november 2019 tot en met
30 juni 2022 bestrijken, is niet in geschil dat de reiskosten waarvoor bijzondere bijstand is gevraagd, zich voordoen en dat deze voor eiser noodzakelijk zijn. Ook heeft het college vastgesteld dat voor zover in de periode in geding sprake was van draagkrachtruimte, die al volledig was verbruikt.
12.1.
Het college heeft in de bestreden besluiten het standpunt ingenomen dat, gelet op de rechtspraak van de CRvB, de reis- en andere kosten die in het kader van een omgangsregeling worden gemaakt, niet voor vergoeding in aanmerking komen omdat die tot de algemene kosten van bestaan behoren en niet zijn te beschouwen als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten. Uit bedoelde rechtspraak, kennelijk met name uit de uitspraak van 18 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:476, heeft het college afgeleid dat de reis- en verblijfkosten die in het kader van een omgangsregeling worden gemaakt, ten laste komen van de ouder bij wie de kinderen verblijven, in dit geval eisers ex-partner. Het college heeft niettemin besloten bij hoge uitzondering de helft van (alleen) de reiskosten te vergoeden om de ondertoezichtstelling niet in gevaar te brengen.
12.2.
Ter zitting heeft het college desgevraagd zijn standpunt toegelicht en bijgesteld. Volgens het college is er geen sprake van begunstigend buitenwettelijk beleid, maar gaat het om de invulling van het begrip “meerkosten” als bedoeld in de uitspraak van
14 april 2017, genoemd in rechtsoverweging 11.2. Het college gaat er dan van uit dat de resterende, niet vergoede reiskosten voor de uitvoering van de omgangsregeling, zoals aanvankelijk onderling afgesproken en nadien door de rechtbank Gelderland gewijzigd vastgesteld, niet de normale, binnen familieverhoudingen gebruikelijke, kosten overstijgen. In dat verband heeft het college nog betoogd dat de ex-partner in de gemeente waar zij woont bijstand ontvangt naar een norm waarin ook de kosten van de kinderen zijn begrepen en dat van haar verwacht mag worden dat zij (minstens) de helft betaalt van de reiskosten die eiser maakt in het kader van de omgangsregeling. Als zij niet bereid is om (een deel van) die kosten voor haar rekening te nemen, komt het voor rekening en risico van eiser dat hij dat niet heeft afgedwongen, zo redeneert het college.
De beroepsgronden over bijzondere bijstand voor reiskosten van de omgangsregeling
13. Eiser betoogt in de eerste vier zaken (die gezamenlijk de periode van
1 november 2019 tot en met 31 mei 2021 bestrijken) in de eerste plaats dat sprake is van kosten wegens bijzondere omstandigheden die in hun geheel voor vergoeding in aanmerking zouden moeten komen. Hij kan deze zelf helemaal niet dragen. Hij is bang dat zijn kinderen van hem vervreemden en vindt dat het belang van de kinderen voorop dient te staan. Eiser betoogt voorts dat ook hij in belangrijke mate verzorgende ouder is en dat beide ouders de kosten van de omgangsregeling niet kunnen betalen. Er bestaat volgens hem een objectieve noodzaak voor het maken van meerkosten. Hij wijst erop dat hij inmiddels noodgedwongen zijn omgang met de kinderen heeft moeten verminderen en dat hij hiervoor toestemming van de rechtbank Gelderland heeft gekregen.
Oordeel van de rechtbank over de beroepsgronden betreffende de reiskosten
14. Het standpunt van het college in de bestreden besluiten, zoals weergegeven in rechtsoverweging 12.1, berust in de kern op het uitgangspunt dat de reiskosten die aan de omgangsregeling zijn verbonden in beginsel voor rekening van de ex-partner van eiser komen. Niettemin wordt voor de helft van die kosten bijzondere bijstand toegekend, omdat anders de ondertoezichtstelling van de kinderen in gevaar zal komen Dat heeft het college kennelijk als (zeer) bijzondere omstandigheid opgevat om van dat uitgangspunt af te wijken. De rechtbank is van oordeel dat dit geen concludente motivering is om de helft van de reiskosten van de omgangsregeling te vergoeden. In de eerste plaats is het uitgangspunt dat de reiskosten waarvoor de aanvragen zijn gedaan, ten laste komen van de verzorgende ouder in zijn algemeenheid onjuist. Voor zover het college zich baseert op de uitspraak van de CRvB van 18 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:476, is de rechtbank van oordeel dat, als de desbetreffende overweging destijds al juist was, die is achterhaald door de nadien gewijzigde wetgeving, uitvoeringspraktijk en rechtspraak van kinderrechters. In die rechtspraak wordt ervan uitgegaan dat tussen de ouders afspraken worden gemaakt over ophalen en brengen van de kinderen. Daarbij is tevens uitgangspunt dat, als over de kosten niets is afgesproken, ieder voor zich de eigen reiskosten betaalt. [1] Bovendien is in de bestreden besluiten geen motivering te vinden voor de keuze waarom de bijstand tot de helft van de kosten wordt beperkt.
14.1.
Het college heeft met de ter zitting gegeven toelichting, waarmee hij de motivering van de bestreden besluiten tevens deels heeft gewijzigd, de zojuist vastgestelde motiveringsgebreken deels, maar niet helemaal hersteld. Het college heeft in die toelichting wel alsnog het juiste beoordelingskader, zoals weergegeven in rechtsoverwegingen 11.1. en 11. 2 van deze uitspraak, gehanteerd. Het college miskent echter nog steeds dat de omgangsregeling, zoals aanvankelijk afgesproken en nadien door de rechtbank Gelderland gewijzigd vastgesteld, wel degelijk berust op een afweging over de (financiële) mogelijkheden en lasten van beide ouders. Dat blijkt onder meer duidelijk uit de beschikking van die rechtbank van 12 november 2021. Nu geen specifieke regeling over (her)verdeling van de reiskosten is getroffen, heeft -naar volgt uit rechtsoverweging 14- te gelden dat de kosten van vervoer tussen Maastricht en Nijmegen voor rekening van eiser komen en de kosten van vervoer tussen [woonplaats 2] en Nijmegen voor rekening van de ex-partner. Voor zover het college van mening is dat eiser door niet af te dwingen dat zijn ex-partner de helft van zijn reiskosten betaalt, onvoldoende besef van verantwoordelijkheid heeft betoond, ziet de rechtbank daarvoor geen grond. Dat de reiskosten die eiser maakt, geheel of gedeeltelijk, zijn inbegrepen in het normbedrag van de bijstand die de ex-partner in de gemeente [woonplaats 2] ontvangt, kan de rechtbank evenmin volgen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat het (gewijzigde) standpunt van het college op een onjuist uitgangspunt berust over de omvang van de noodzakelijke kosten die voor rekening van eiser komen.
14.2.
Ook ontbreekt na de aanpassing van het standpunt van het college nog steeds een deugdelijke beoordeling of de hoogte van de kosten waarvoor eiser bijzondere bijstand heeft aangevraagd zodanig is dat die kosten de normale, binnen familieverband gebruikelijke, kosten overstijgen. Gelet op de onder 11.2 weergegeven rechtspraak, is dat immers het criterium voor beantwoording van de vraag of er sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten. Met het oog op de toetsing aan voormeld criterium stelt de rechtbank vast dat de aanvankelijk afgesproken omgangsregeling voor eiser betekende dat hij in twee van de drie weekends per auto twee keer heen en weer tussen [woonplaats 1] en Nijmegen moest reizen. Dat resulteert in een reisafstand van ongeveer 550 kilometer per weekend, waarvan de kosten, uitgaande van een kilometerprijs van € 0,19 ongeveer € 200,-- per drie weken bedroegen. Het standpunt van het college houdt in dat de helft daarvan, € 100,-- per drie weken, voor rekening van eiser komt. Dat die kosten de binnen familieverband gebruikelijke kosten niet overstijgen, heeft het college niet gemotiveerd. Ook als hierbij wordt betrokken dat eiser feitelijk minder vaak de kinderen heeft opgehaald dan hij volgens de omgangsregeling zou hebben moeten doen, acht de rechtbank het, zonder nadere motivering van het college, niet duidelijk dat de kosten als gevolg van de grote reisafstand niet de normale, binnen familieverband normale kosten overstijgen.
14.3.
Uit het voorgaande volgt dat de besluiten van het college wat betreft de weigering van bijzondere bijstand voor reiskosten niet deugdelijk zijn gemotiveerd en in strijd zijn met het bepaalde in artikel 7:11 en 7:12 van de Awb.

Beoordeling van de overige beroepsgronden tegen de bestreden besluiten

15. Hoewel uit rechtsoverweging 14.3 volgt dat de bestreden besluiten in de huidige vorm geen stand houden, ziet de rechtbank aanleiding om in het belang van finale geschillenbeslechting ook in te gaan op de overige beroepsgronden.
15.1.
In een deel van de zaken zijn ook beroepsgronden aangevoerd tegen de weigering van bijzondere bijstand voor onder meer de kosten van verblijf (entree, eten en drinken) met zijn dochter in een speeltuin, die eiser stelt extra te hebben gemaakt in het kader van de omgangsregeling omdat dit alleen kon in de buurt van de woonplaats van zijn ex-partner. Op dit punt onderschrijft de rechtbank het standpunt van het college dat sprake is van algemeen gebruikelijke kosten die in het kader van de bijzondere bijstand niet voor vergoeding in aanmerking komen.
15.2.
Over het tweede bestreden besluit (zaak ROE 21/3177), betreffende de periode
1 november 2020 tot en met 31 mei 2021, betoogt eiser dat het college ten onrechte het standpunt inneemt dat de overweging in het primaire besluit over verhuizing naar [woonplaats 2] een mededeling is waaraan geen rechtsgevolg is verbonden. Ten aanzien van die beroepsgrond is de rechtbank, met het college, van oordeel dat bedoelde overweging is te beschouwen als een mededeling van informatieve aard over de mogelijkheid om de reiskosten in de toekomst te vermijden. Dat het college daarbij heeft vermeld dat eiser tot uiterlijk 25 februari 2025 een aanvraag voor bijzondere bijstand voor de desbetreffende kosten kan doen, moet in het licht van dat advies worden begrepen en betekent niet dat eiser als gevolg daarvan na genoemde datum geen aanvraag meer zou mogen doen. Nu ingevolge artikel 8:1 in verbinding met artikel 7:1 van de Awb alleen bezwaar kan worden gemaakt tegen een besluit in de zin van de Awb, heeft het college het bezwaar van eiser hiertegen terecht niet-ontvankelijk verklaard.
15.3.
In de laatste twee zaken (ROE 22/1894 en ROE 22/2897) heeft de opvolgende gemachtigde van eiser beroepschriften ingediend. Zij heeft daarin betoogd dat het college niet had mogen nalaten een hoorzitting te houden. De rechtbank volgt haar daarin, temeer omdat zij in een van die bezwaarzaken uitgebreide gronden heeft ingediend die deels niet al in eerdere zaken naar voren zijn gebracht. Ter zitting heeft het college erkend dat het houden van een hoorzitting in die zaak wel op zijn plaats zou zijn geweest. De rechtbank is met eiser van oordeel dat van een kennelijk ongegrond bezwaar waarin op grond van artikel 7:3 van de Awb had mogen worden afgezien van horen, geen sprake is. Door dit gebrek is eiser in dit stadium van de procedure echter niet benadeeld, zodat op basis van artikel 6:22 van de Awb vernietiging op die grond achterwege blijft. Partijen zijn immers op de zitting van de rechtbank in de gelegenheid geweest om hun standpunten uitvoerig weer te geven en toe te lichten.
15.4.
Eiser heeft in de zaken ROE 22/1894 en ROE 22/2897 nog betoogd dat de besluiten in strijd met het evenredigheidsbeginsel zijn genomen. Uit hetgeen in rechtsoverweging 14 tot en met 14.2 is overwogen volgt dat op dit betoog niet afzonderlijk hoeft te worden ingegaan.

Bestuurlijke lus

16. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen om gebreken in de bestreden besluiten te herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om daarvan in deze zaken gebruik te maken door het college in de gelegenheid te stellen de in rechtsoverweging 14.1. en 14.2 geconstateerde gebreken te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met nieuwe beslissingen (op bezwaar), na of tegelijkertijd met intrekking van de nu bestreden besluiten. Zo’n nieuwe of gewijzigde beslissing (op bezwaar) kan inhouden dat het college alsnog tot de conclusie komt dat eiser recht heeft op een hoger bedrag aan bijzondere bijstand dan in de bestreden besluiten is toegekend.
16.1.
De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het college het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak. Als het college gebruik maakt van die gelegenheid en het resultaat daarvan kenbaar heeft gemaakt, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het college. In beginsel, ook in de situatie dat het college de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op de beroepen.
16.2.
De rechtbank beveelt partijen wel aan om met elkaar in gesprek te gaan om te onderzoeken of voor het geschil over de periode waarover het in deze gedingen gaat én over de perioden daarna, een minnelijke oplossing gevonden kan worden. Als zij daartoe overgaan, kunnen zij, zo nodig, de rechtbank verzoeken om de hersteltermijn te verlengen.
16.3.
De gedingen zoals die na deze tussenuitspraak worden gevoerd, blijven in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
16.4.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op de beroepen. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt het college in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak de in deze uitspraak vastgestelde gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M. Schelfhout, rechter, in aanwezigheid van
mr. C. Schrammen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2023 .
de griffier is verhinderd
om de uitspraak te ondertekenen
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 21 maart 2023

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wetgeving

Participatiewet
Artikel 35, eerste lid, van de PW luidt:
Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, bedoeld in artikel 36, de studietoeslag, bedoeld in artikel 36b, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld Rechtbank Zeeland-West-Brabant 20-7-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:4920, r.o. 4.25