In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat haar Ziektewet (ZW)-uitkering beëindigde. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de handelwijze van het Uwv, waarbij nader functies zijn geselecteerd die appellante zou kunnen vervullen, niet in overeenstemming is met de vaste rechtspraak over de maatstaf arbeid zoals bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de ZW. De Raad stelt vast dat appellante niet in staat is om één van de eerder geselecteerde functies te vervullen, en dat het Uwv ten onrechte heeft aangenomen dat zij geschikt is voor deze functies. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit, herroept het besluit van 10 december 2012 en kent appellante schadevergoeding toe in de vorm van wettelijke rente. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de kosten van appellante, die zijn begroot op € 3.300,88. De uitspraak is gedaan op 24 februari 2016.