ECLI:NL:RBMNE:2021:2389

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 mei 2021
Publicatiedatum
7 juni 2021
Zaaknummer
UTR 20/2734
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op Ziektewet-uitkering na arbeidsongeschiktheid door auto-ongeluk

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil over het recht op een Ziektewet-uitkering van eiseres, die als tandartsassistente werkte. Eiseres meldde zich op 1 mei 2016 ziek na een auto-ongeluk en ontving vanaf 1 november 2018 een Ziektewet-uitkering. De verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, heeft echter op basis van een Eerstejaars Ziektewet beoordeling (EZWB) bepaald dat eiseres per 16 december 2019 geen recht meer had op de uitkering, omdat zij in staat werd geacht om de functie van samensteller elektrotechnische apparatuur uit te oefenen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard.

Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen de besluiten van verweerder. De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld en vastgesteld dat het beroep tegen het bestreden besluit ontvankelijk is, omdat het besluit niet correct was verzonden. De rechtbank heeft de medische beoordelingen van de verzekeringsartsen beoordeeld en geconcludeerd dat deze aan de vereisten voldoen. Eiseres voerde aan dat haar beperkingen niet adequaat waren onderzocht en dat er geen urenbeperking was aangenomen, maar de rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen voldoende gemotiveerd hadden waarom dit niet nodig was.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat verweerder terecht heeft bepaald dat eiseres per 16 december 2019 geen recht meer had op een Ziektewet-uitkering, omdat zij in staat werd geacht om de geduide functie uit te oefenen. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 20/2734 en UTR 20/4815

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 mei 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. O. Labordus),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. E.F. de Roy van Zuydewijn).

Procesverloop

1.1.
Eiseres was werkzaam als tandartsassistente voor 34,6 uur per week. Op 1 mei 2016
meldde zij zich ziek, wegens gezondheidsklachten als gevolg van een auto-ongeluk. Per
30 april 2018 kreeg eiseres geen uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. In het kader van de beoordeling voor de Wet WIA is eiseres geschikt geacht voor meerdere functies, onder meer de functie samensteller elektrotechnische apparatuur (SBC-code 267050). Per 1 november 2018 werd een Ziektewet-uitkering aan haar toegekend.
1.2.
Vervolgens heeft verweerder ten aanzien van zaaknummer UTR 20/2734 de volgende
besluiten genomen. In het kader van de Eerstejaars Ziektewet beoordeling (EZWB) heeft verweerder met het primaire besluit van 9 december 2019 (het primaire besluit 1) bepaald dat eiseres per 16 december 2019 geen recht meer heeft op een Ziektewet-uitkering. Eiseres wordt namelijk in staat geacht om de geduide functie van samensteller elektrotechnische apparatuur uit te oefenen.
1.3.
Met de beslissing op bezwaar van 26 februari 2020 (het bestreden besluit 1) is het
bezwaar ongegrond verklaard.
1.4.
Op 20 maart 2020 maakte eiseres bij verweerder melding van een verslechterde
gezondheidssituatie.
1.5.
Vervolgens heeft verweerder ten aanzien van zaaknummer UTR 20/4815 de volgende
besluiten genomen. Met het primaire besluit van 18 mei 2020 (het primaire besluit 2) heeft verweerder bepaald dat eiseres geen Ziektewet-uitkering krijgt, omdat haar ziekmelding niet plausibel is.
1.6.
Met het primaire besluit van 25 mei 2020 (het primaire besluit 3) heeft verweerder
bepaald dat eiseres per 20 maart 2020 geen Ziektewet-uitkering krijgt, omdat zij per die datum arbeidsgeschikt is voor de maatgevende arbeid.
1.7.
Met de beslissing op bezwaar van 12 november 2020 (het bestreden besluit 2) is het
bezwaar tegen het primaire besluit 2 ongegrond verklaard. Het bezwaar tegen het primaire besluit 3 is niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van rechtsgevolg. Het recht op een Ziektewet
-uitkering was namelijk al geweigerd.
1.8.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten 1 en 2 beroep ingesteld. Verweerder heeft een
verweerschrift ingediend.
1.9.
Het onderzoek op de zitting heeft via Skype plaatsgevonden op 12 mei 2021. Eiseres en
haar gemachtigde waren aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1.10.
De rechtbank heeft de zaken met de kenmerken UTR 20/2734 en UTR 20/4815
gevoegd behandeld als bedoeld in artikel 8:14 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Het geschil

2. Het gaat in deze zaak om de vraag of verweerder terecht heeft bepaald dat eiseres per
16 december 2019 geen recht meer heeft op een Ziektewet-uitkering, omdat zij in staat wordt geacht om de geduide functie van samensteller elektrotechnische apparatuur (in het dossier ook wel aangeduid als bestucker) uit te oefenen en dat zij per 20 maart 2020 geen recht meer heeft op een Ziektewet-uitkering, omdat haar ziekmelding niet plausibel is.

Beoordeling door de rechtbank

Ontvankelijkheid
3. Allereerst oordeelt de rechtbank dat het beroep tegen het bestreden besluit 1
ontvankelijk is. Dit besluit is niet aangetekend door verweerder naar eiseres verstuurd. Het is daarom niet na te gaan of het bestreden besluit 1 inderdaad op 26 februari 2020 naar eiseres is verstuurd. Verweerder heeft dit niet betwist. Eiseres geeft hierover aan dat zij dit besluit pas voor het eerst heeft ontvangen met een brief van verweerder van 16 juli 2020 in het kader van een bezwaarschriftprocedure tegen een nieuw besluit. Daarom is volgens eiseres de termijn pas aangevangen op de dag na de brief van 16 juli 2020. De rechtbank stelt vast dat eiseres op 28 juli 2020 op deze brief heeft gereageerd, hetgeen naar haar oordeel tijdig genoeg is. Ter zitting zijn partijen hier verder niet op ingegaan.
Toetsingskader
4. Het gaat in deze zaak om een beoordeling van de arbeidsgeschiktheid voor ‘haar arbeid’/eigen werk nadat aan eiseres eerder geen WIA-uitkering is toegekend omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] wordt onder ‘haar arbeid’ verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Op deze regel geldt een uitzondering wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor het oude werk en niet in enig werk heeft hervat. Die situatie doet zich bij eiseres voor. Als maatstaf geldt dan gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van eiseres’ aanspraak op een WIA-uitkering. Het gaat daarbij volgens de CRvB om elk van de functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste één van de geselecteerde functies. De rechtbank wijst erop dat gelet op dit beoordelingskader sprake is van een beperktere beoordeling dan bijvoorbeeld bij een eerstejaarsziektewetbeoordeling.
Beoordeling van het geschil
5. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel aan de volgende drie voorwaarden voldoen. De rapporten:
 zijn op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
 bevatten geen tegenstrijdigheden;
 zijn voldoende begrijpelijk.
De rapporten en de besluiten die daarop gebaseerd zijn, zijn in beroep wel aanvechtbaar. Het is echter aan de eisende partij om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de drie genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de drie genoemde voorwaarden is voldaan. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
Voldoet de medische beoordeling aan de drie voorwaarden?
6. Eiseres voert aan dat haar belemmeringen op het persoonlijk en sociaal functioneren
door verweerder niet adequaat en volledig zijn uitgevraagd. Daarnaast voert eiseres ter zitting aan dat verweerder geen beschrijving van de geduide functie van samensteller elektrotechnische apparatuur heeft overgelegd. Eiseres vraagt zich daarom af hoe de verzekeringsarts zonder kennis te nemen van de functie-inhoud heeft kunnen concluderen dat zij daarvoor geschikt is. Het medisch onderzoek is daarom volgens eiseres onzorgvuldig.
7. De rechtbank oordeelt dat het medisch onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en
beroep de heer J.W. Hekkelman , met als datum in geding 16 december 2019, aan de drie voorwaarden voldoet. De rechtbank stelt vast dat uit de rapportage van 25 februari 2020 blijkt dat Hekkelman het dossier heeft bestudeerd en op 25 februari 2020 een hoorzitting met eiseres heeft gehouden. Verder heeft hij informatie uit de behandelend sector in de heroverweging betrokken. Ook oordeelt de rechtbank dat het medisch onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep de heer S. Groeneveld , met als datum in geding
20 maart 2020, aan de drie voorwaarden voldoet. De rechtbank stelt vast dat uit de rapportage van 11 november 2020 blijkt dat Groeneveld het dossier heeft bestudeerd en op
29 september 2020 een hoorzitting met eiseres heeft gehouden. Verder heeft hij de door
eiseres ingebrachte informatie in de heroverweging betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verzekeringsartsen bezwaar en beroep in de rapportages eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden beargumenteerd hoe de beoordeling tot stand is gekomen. De rapportages voldoen daarmee aan de drie voorwaarden. Dat betekent dat verweerder zich bij de bestreden besluiten mocht baseren op de rapportages van de verzekeringsartsen bezwaar en beroep.
Verder ziet de rechtbank geen aanleiding om aan de uitleg van verweerder ter zitting over de beschrijving van de geduide functie van samensteller elektrotechnische apparatuur te twijfelen. Verweerder geeft namelijk aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep wel van deze informatie kennis heeft genomen. Hij had de beschrijving van de functie tot zijn beschikking. De geduide functie betreft een eenvoudige productiefunctie zonder zware fysieke belastingaspecten en mentale eisen/belastingaspecten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep Groeneveld heeft dit in de rapportage van 11 november 2020 op pagina 5 aangegeven. Verder is in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 11 april 2018 op pagina’s 1 en 2 kort de werksoort beschreven. Ook staat de beschrijving van de geduide functie bij het arbeidsdeskundig onderzoek in bezwaar van 1 oktober 2018 op pagina 8.
De beroepsgrond slaagt niet.
Is de medische beoordeling juist?
8. Eiseres voert aan dat verweerder haar medische beperkingen per 16 december 2019
en 20 maart 2020 heeft onderschat. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst eiseres naar de door haar overgelegde rapportage van 3 mei 2021 van de verzekeringsarts
P.J.A.J. van Amelsfoort , van het Expertise Instituut. Van Amelsfoort geeft aan dat eiseres in de FML op de volgende beoordelingspunten beperkt moet worden geacht. In rubriek
1: Persoonlijk functionerenten aanzien van de beoordelingspunten gestructureerd werk met duidelijke taakstelling en zonder conflicterende functie-eisen, zonder een hoog dwingend handelingstempo, voorspelbaar werk, niet werken op onbeschermde hoogte en niet het bedienen van gevaar opleverende voertuigen en machines. In rubriek
2: Sociaal functionerenten aanzien van het uiten van emoties en hanteren van emoties van anderen, samenwerken (dit is alleen bij afgebakende taakstelling mogelijk) en leidinggeven. Ten aanzien van rubriek
4: Dynamische handelingenwordt aangegeven dat eiseres maximaal vier uur per dag kan lopen tijdens het werk en ten aanzien van rubriek
5: Statische houdingenmoet eiseres licht beperkt worden geacht bij staan en staan tijdens werk.
9. De rechtbank ziet in wat eiseres aanvoert geen aanleiding voor de conclusie dat de
medische beoordeling onjuist is. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. In de rapportage van 6 mei 2021 van verzekeringsarts bezwaar en beroep, mevrouw W. Ebbelaar , geeft zij gemotiveerd onderbouwd aan waarom zij aansluit bij het eerdere oordeel van de primaire verzekeringsarts de heer P. Colsen , die de meest recente FML heeft opgesteld. Ebbelaar brengt naar voren dat bij herhaling sinds de WIA-beoordeling in 2018 is gebleken dat bij eiseres geen sprake is van cognitieve stoornissen. Ebbelaar heeft de rapportage van
Van Amelsfoort in heroverweging genomen. Zij geeft hierover aan dat de door
Van Amelsfoort beschreven constatering bij het onderzoek naar de psyche van eiseres op klachtencontingent meeveren lijkt. Zijn rapportage leidt volgens haar echter niet tot de conclusie dat in de FML meer beperkingen moeten worden vastgesteld. Er zijn namelijk al forse beperkingen aangenomen. Verder is sprake van een scala aan klachten die niet medisch objectiveerbaar zijn op grond waarvan geen beperkingen kunnen worden aangenomen. De ervaren energetische beperkingen zijn op de data in geding namelijk niet te objectiveren als gevolg van het whiplashtrauma, noch als gevolg van een PTSS. Daarnaast geeft Ebbelaar aan dat geen sprake is van een beperking ten aanzien van persoonlijk risico bij het gebruik van de actuele medicatie op het moment van onderzoek op 23 oktober 2019. Ook brengt Ebbelaar naar voren dat eiseres herhaaldelijk erop is gewezen door haar behandelaars dat haar houding en/of conditie moet worden verbeterd. Verder heeft eiseres de behandeling bij meerdere behandelaars voortijdig gestaakt. Tot slot concludeert Ebbelaar dat de onderzoeksbevindingen van de opeenvolgende primaire verzekeringsartsen en verzekeringsartsen bezwaar en beroep consistent zijn met de bevindingen van de
GZ psychologen, neuroloog en orthopedisch chirurg.
De beroepsgrond slaagt niet.
10. Daarnaast voert eiseres aan dat verweerder onvoldoende heeft beargumenteerd waarom
geen urenbeperking is aangenomen. Eiseres acht zich niet in staat acht om 8 uur per dag en
40 uur per week te werken. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst eiseres naar de rapportage van de door haar ingeschakelde verzekeringsarts Van Amelsfoort . Hij geeft hierover aan dat een milde urenbeperking op energetische gronden moet worden vastgesteld, namelijk maximaal vier tot zes uur per dag en twintig tot dertig uur per week. Verder kan eiseres volgens Van Amelsfoort niet ’s nachts werken en geen ploegen- of onregelmatige dienst draaien.
11. De rechtbank overweegt hierover als volgt. De verzekeringsartsen bezwaar en beroep,
de heer J.W. Hekkelman in zijn rapportage van 25 februari 2020 en S. Groeneveld , in zijn rapportage van 11 november 2020 zijn niet expliciet ingegaan op een urenbeperking. Uit hun conclusie dat eiseres geschikt is voor de functie van samensteller elektrotechnische apparatuur blijkt wel dat zij vinden dat het eerdere oordeel van de primaire verzekeringsarts hierover juist is. Gezien het hiervoor onder 3 beschreven beperkte toetsingskader is dit naar het oordeel van de rechtbank voldoende. Vervolgens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep Ebbelaar in haar rapportage van 6 mei 2021 in reactie op wat Van Amelsfoort over een urenbeperking aanvoert naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd onderbouwd waarom geen urenbeperking is aangenomen. Ebbelaar brengt namelijk naar voren dat Van Amelsfoort aangeeft dat vanwege de ernstige vermoeidheid van eiseres een urenbeperking dient te worden aangenomen, maar zijn onderzoeksbevindingen beschrijven volgens haar niet dat eiseres een vermoeide indruk maakt. Daarnaast geeft Ebbelaar aan dat gelet op de aard en de ernst van de aandoening geen indicatie is voor een urenbeperking op grond van energetische gronden. Er is bij eiseres namelijk geen sprake van een ernstig fysieke aandoening als long- en hartfalen, noch is sprake van een ernstige psychiatrische aandoening. Conform de verzekeringsgeneeskundige protocollen is een matige depressie geen grond voor een urenbeperking. De door eiseres ervaren energetische beperkingen zijn volgens Ebbelaar het gevolg van psychosociale omstandigheden, die niet als ziekte of gebrek kunnen worden aangemerkt, tenzij sprake is van een stoornis. Daar is bij eiseres niet van gebleken. Verder geeft Ebbelaar aan dat evenmin een urenbeperking op grond van beschikbaarheid kan worden gesteld. Er is namelijk geen sprake van een behandeling die meerdere dagdelen in beslag neemt. Verder is het preventiecriterium niet aan de orde, is geen sprake van een patroon van overschrijding van de eigen grenzen met recidief toename van symptomen, is geen sprake van zelfoverschatting en is ook geen sprake van een beperkt ziektebesef.
De beroepsgrond slaagt niet.
Verzoek om benoeming van een medisch onafhankelijke deskundige
12. Eiseres heeft de rechtbank gevraagd om een onafhankelijke deskundige in te schakelen
die onderzoek kan doen naar haar belastbaarheid. Hierbij beroept eiseres zich op het beginsel van “equality of arms”, dat is genoemd in het arrest ‘Korošec’ van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. [2]
13. De rechtbank wijst het verzoek van eiseres af. Zoals hiervoor overwogen is de rechtbank
van oordeel dat de medische beoordeling voldoet aan de voorwaarden die daaraan worden gesteld. Het beroep van eiseres op het arrest ‘Korošec’ slaagt niet. De rechtbank ziet namelijk geen reden om aan te nemen dat eiseres belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van haar standpunt dat verweerder haar beperkingen heeft onderschat, zodat sprake zou zijn van een oneerlijk proces. In het dossier zitten, naast de beoordelingen van de verzekeringsartsen van verweerder, diverse stukken van de behandelaars van eiseres. Verder heeft eiseres een rapportage van 3 mei 2021 van de verzekeringsarts, de heer
P.J.A.J. van Amelsfoort , van het Expertise Instituut overgelegd. Deze stukken zijn kenbaar betrokken bij de beoordeling van de arbeidsmogelijkheden van eiseres. Dergelijke stukken zijn naar hun aard geschikt om twijfel te zaaien over het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft geen aanwijzingen voor de conclusie dat er medische informatie zou ontbreken. Daarmee is in dit geval voldaan aan het vereiste van een gelijke procespositie. Uit het arrest ‘Korošec’ volgt niet dat de rechter uit een oogpunt van “equality of arms” gehouden zou zijn een medisch deskundige te benoemen in de situatie waarin de verzekeringsarts bezwaar en beroep de informatie van de behandelaars inzichtelijk bij zijn beoordeling heeft betrokken, zoals hier aan de orde is. Tot slot twijfelt de rechtbank, zoals ook hiervoor is overwogen, niet aan de juistheid van de medische beoordeling. Ook daarin bestaat dus geen reden voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige.
Arbeidskundige beoordeling
14. Eiseres voert aan dat zij niet in staat is om de geduide functie van samensteller
elektrotechnische apparatuur uit te oefenen. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst eiseres naar de door haar overgelegde rapportage van 3 mei 2021 van de arbeidsdeskundige de heer M. Overduin .
15. De rechtbank overweegt dat Overduin aangeeft dat de belastbaarheid van eiseres op
basis van de door verweerder opgestelde FML niet wordt overschreden. Als de door
Van Amelsfoort voorgestane beperkingen worden overgenomen, is volgens Overduin sprake van overschrijding van de belastbaarheid ten aanzien van de werktijden. De functie van samensteller elektrotechnische apparatuur is namelijk maximaal 8 uur per dag en 38 uur per week. De rechtbank oordeelt hierover als volgt. Aangezien de rechtbank de medische beoordeling niet onjuist vindt, bestaat er geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van de geduide functie. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat de arbeidsdeskundige, R.L. Post , in de aanvullende rapportage van 19 november 2019 heeft gemotiveerd waarom de functie van samensteller elektrotechnische apparatuur de belastbaarheid van eiseres niet overschrijdt. Eiseres moet deze functie daarom kunnen uitoefenen.

Conclusie

16. Verweerder heeft terecht bepaald dat eiseres per 16 december 2019 geen recht meer
heeft op een Ziektewet-uitkering, omdat zij in staat wordt geacht om de geduide functie van samensteller elektrotechnische apparatuur uit te oefenen en dat zij per 20 maart 2020 geen recht meer heeft op een Ziektewet-uitkering, omdat haar ziekmelding niet plausibel is.
17. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen
aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.M.A. Koeman, griffier. De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op
28 mei 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van 24 februari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:740.
2.EHRM, 8 oktober 2015, ECLI:CE:ECHR:2015:1008:JUD007721212, zaaknummer 77212/12.