ECLI:NL:CRVB:2017:3784
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor geselecteerde functies in het kader van de EZWb
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante, die zich op 9 juni 2011 ziek meldde met hartklachten en vermoeidheid. Na een periode van ziekte en een eerdere beoordeling door het Uwv, werd appellante per 19 december 2014 geen recht meer op ziekengeld toegekend. In 2015 meldde zij zich opnieuw ziek en werd zij geschikt geacht voor bepaalde functies in het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb). Het Uwv concludeerde dat appellante per 3 juni 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar oude loon kon verdienen.
Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunten, waaronder dat het Uwv onvoldoende informatie had ingewonnen bij haar behandelaars en dat haar beperkingen waren onderschat. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het Uwv voldoende zorgvuldig had gehandeld en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de relevante informatie had verzameld. De Raad bevestigde dat appellante geschikt was voor de geselecteerde functies, ondanks haar klachten en medicatiegebruik.
De Raad concludeerde dat de beoordeling van de arbeidsmogelijkheden van appellante op de in geding zijnde datum correct was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.