ECLI:NL:CRVB:2016:5052
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van materiële en immateriële schadevergoeding in het kader van WIA en de rol van het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van het Uwv om materiële en immateriële schadevergoeding toe te kennen aan appellant, een voormalig leraar in het basisonderwijs. Appellant had zich ziek gemeld en was ontslagen door de stichting waarvoor hij werkte. Hij stelde dat het Uwv ten onrechte geen loonsanctie aan de stichting had opgelegd, wat volgens hem leidde tot inkomens- en pensioenschade, evenals geestelijk letsel.
De Raad oordeelde dat appellant onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn vordering tot schadevergoeding. Het Uwv had eerder vastgesteld dat appellant niet meer arbeidsongeschikt was en had geen loonsanctie opgelegd aan de stichting. De Raad concludeerde dat de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding terecht was, omdat appellant niet had aangetoond dat de gestelde schade het gevolg was van onrechtmatige besluiten van het Uwv.
De uitspraak bevestigde dat voor schadevergoeding een causaal verband moet bestaan tussen de schade en het onrechtmatige besluit. Appellant had niet aangetoond dat hij door de besluiten van het Uwv daadwerkelijk schade had geleden, noch dat hij geestelijk letsel had opgelopen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard.