In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De appellant, een groepsleerkracht, was ontslagen door de Stichting Openbaar Onderwijs - Regio Alphen aan den Rijn op basis van onbekwaamheid en ongeschiktheid voor zijn functie. De Raad oordeelde dat het ontslag op de primaire grond, namelijk onbekwaamheid, niet kon standhouden, omdat de ongeschiktheid van de appellant het gevolg was van ziekte. De Raad had eerder in een tussenuitspraak vastgesteld dat de appellant ten tijde van het ontslag al niet in staat was om zijn lesgevende taken uit te voeren door medische beperkingen.
De stichting had de appellant ontslag verleend met toepassing van de CAO Primair Onderwijs, maar de Raad oordeelde dat de stichting niet voldoende had aangetoond dat de ontslaggrond van gewichtige redenen, die als subsidiaire grond werd aangevoerd, gerechtvaardigd was. De Raad concludeerde dat er sprake was van een impasse in de arbeidsrelatie, maar dat de stichting geen overwegend aandeel had in het ontstaan daarvan. De Raad vernietigde het besluit van de stichting voor zover het de primaire ontslaggrond betrof, maar handhaafde het besluit voor de subsidiaire ontslaggrond.
De Raad wees het verzoek van de appellant om schadevergoeding af, omdat dit verzoek niet binnen de beoordeling van de rechtmatigheid van het ontslag viel. De stichting werd wel veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die op € 472,- werden begroot. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor werkgevers om zorgvuldig om te gaan met ontslagprocedures, vooral wanneer ziekte en arbeidsongeschiktheid een rol spelen.