ECLI:NL:CRVB:2016:4117

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 oktober 2016
Publicatiedatum
27 oktober 2016
Zaaknummer
15/1095 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aansprakelijkheid voor schade ten gevolge van ongeval op school en termijn voor mededeling aan bevoegd gezag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellante, werkzaam als locatieleider bij de Stichting ROOS Openbaar Primair Onderwijs, had een ongeval op school waarbij zij viel en zich ziek meldde. Ze diende een aansprakelijkheidsclaim in, maar de bestuurder van de stichting weigerde deze te erkennen, omdat de appellante niet binnen de wettelijke termijn van 30 dagen een mededeling had gedaan aan het bevoegd gezag. De Raad oordeelde dat de appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij tijdig had gemeld dat zij schade had geleden en dat de aansprakelijkstelling te laat was ingediend. De Raad benadrukte dat de termijn van 30 dagen begint te lopen op het moment dat de benadeelde bekend is met zowel de schade als de aansprakelijke partij. De Raad concludeerde dat de appellante niet tijdig had gemeld en dat er geen redenen waren opgegeven voor het niet tijdig doen van de mededeling. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

15/1095 AW
Datum uitspraak: 27 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
29 december 2014, 14/1119 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de bestuurder van de Stichting ROOS Openbaar Primair Onderwijs Noordwest-Twente (bestuurder)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. Hansma hoger beroep ingesteld.
Namens de bestuurder heeft mr. H.J. Brouwer, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Hansma. De bestuurder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. Brouwer, H.J. Veldhuis en V.D. de Zwart.
Het onderzoek is heropend. Mr. Hansma heeft namens appellante vragen van de Raad beantwoord en desgevraagd nadere stukken ingezonden. Namens de bestuurder heeft
mr. Brouwer een reactie ingezonden. Daarop is namens appellante gereageerd.
Partijen hebben vervolgens toestemming verleend om de zaak zonder nadere zitting af te doen, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was bij de stichting ROOS aangesteld als locatieleider c.q. intern begeleider op basisschool [naam basisschool]. Op 8 mei 2012 is zij tijdens een bespreking op school op de vloer van de spreekkamer uitgegleden en zijwaarts gevallen. Appellante heeft zich de volgende dag ziek gemeld. Bij brief aan de bestuurder van 23 oktober 2012 heeft appellante melding gedaan van het ongeval met het verzoek dit aan de aansprakelijkheidsverzekeraar van de bestuurder te melden. Bij brief van 23 november 2012 heeft zij de bestuurder verzocht aansprakelijkheid te erkennen voor de als gevolg van het ongeval geleden en nog te lijden schade.
1.2.
Bij besluit van 28 november 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 31 maart 2014 (bestreden besluit), heeft de bestuurder aansprakelijkheid voor de eventuele schade ten gevolge van het ongeval afgewezen. Aan dat besluit ligt primair ten grondslag dat de aansprakelijkstelling van appellante dateert van 23 oktober 2012 en dat zij haar melding buiten de daarvoor op grond van artikel 6, zevende lid, van het Besluit ziekte en arbeidsongeschiktheid onderwijspersoneel (BZA) geldende termijn van 30 dagen heeft gedaan. Subsidiair heeft de bestuurder het standpunt ingenomen dat de stichting haar zorgplicht is nagekomen.
1.3.
Aan appellante is met ingang van 1 oktober 2014 op haar verzoek ontslag verleend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante de aangevallen uitspraak op de hierna te bespreken gronden bestreden. De bestuurder heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt op grond van wat partijen in hoger beroep hebben aangevoerd tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 6, derde lid, van het BZA, zoals die bepaling luidde tot 1 januari 2014, is het bevoegd gezag jegens de betrokkene aansprakelijk voor de schade die betrokkene in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij het aantoont dat het de in het tweede lid bedoelde verplichtingen is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekloosheid van betrokkene. Op grond van artikel 6, zevende lid, van het BZA, voor zover hier van belang, blijft het derde lid buiten toepassing ten aanzien van de betrokkene die zonder aannemelijke redenen heeft verzuimd aan het bevoegd gezag binnen
30 dagen mededeling te doen van een omstandigheid als bedoeld in het derde of vierde lid.
4.2.
Het geschil in hoger beroep is beperkt tot de vraag of appellante binnen de in artikel 6, zevende lid, van het BZA gestelde termijn van 30 dagen aan het bevoegd gezag een mededeling als bedoeld in die bepaling heeft gedaan.
4.3.
Voor de beantwoording van de vraag wanneer de termijn van 30 dagen een aanvang heeft genomen verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 2 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2724 en van 23 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2438. In het geval van appellante brengt dit mee dat de termijn van 30 dagen een aanvang neemt op de datum waarop zij zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon of instantie bekend is geworden en in actie had kunnen komen. Daarbij moet het gaan om daadwerkelijke bekendheid met zowel de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon of instantie. Het enkele vermoeden van het bestaan van schade is onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van daadwerkelijke bekendheid met de schade (vergelijk de uitspraak van de Hoge Raad van 24 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF0694). Niet is vereist dat de benadeelde bekend is met alle componenten of de gehele omvang van zijn schade. Voldoende is dat de benadeelde bekend is geworden met schade die hij heeft geleden of lijdt als gevolg van de schadeveroorzakende gebeurtenis. Vergelijk de uitspraak van de Hoge Raad van 10 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM7041.
4.4.
Gelet op 4.3 dient de vraag te worden beantwoord op welk moment bij appellante voldoende zekerheid bestond dat zij schade had en over de aansprakelijke partij.
4.5.
Uit de hierover beschikbare (medische) stukken komt naar voren dat appellante na haar bezoek aan de huisarts op 9 mei 2012 bij een fysiotherapeut is geweest en op 1 juni 2012 een neuroloog heeft bezocht. De neuroloog constateerde weinig verbetering in de nekklachten van appellante en heeft haar daarom doorverwezen naar een revalidatiearts. Deze heeft appellante op 17 augustus 2012 gezien en haar aangemeld voor een multidisciplinaire revalidatiedagbehandeling, die vervolgens op 24 september 2012 is gestart. Bij deze behandeling waren een fysiotherapeut, een psycholoog, een ergotherapeut, een arbeidstherapeut en een revalidatiearts betrokken.
4.6.
De onder 4.5 vermelde gegevens leiden de Raad tot het oordeel dat het appellante wellicht al op 1 juni 2012, toen zij door de neuroloog werd doorverwezen naar een revalidatiearts, maar in elk geval op 17 augustus 2012, toen deze specialist besloot haar aan te melden voor een revalidatiedagbehandeling, duidelijk moet zijn geweest dat zij schade had geleden als gevolg van haar val op school. Dat bij haar pas veel later zekerheid bestond over de precieze aard en omvang en ernst van het letsel en van de schade is gelet op 4.3 niet bepalend.
4.7.
Appellante wordt niet gevolgd in haar stelling dat voor het aanmerken van een melding als een mededeling als bedoeld in artikel 6, zevende lid, van het BZA, niet is vereist dat deze mededeling een verzoek om vergoeding van schade dan wel een aansprakelijkstelling omvat. Uit de verwijzing naar het derde lid volgt immers dat de mededeling betrekking moet hebben op het ondervinden van schade. Om die reden kan de telefonische ziekmelding op 9 mei 2012 van appellante, anders dan zij heeft bepleit, niet worden aangemerkt als een mededeling als hier bedoeld. Appellante heeft immers niet aannemelijk gemaakt dat deze ziekmelding meer heeft ingehouden dan de mededeling aan de school dat zij wegens haar klachten niet in staat was om te werken, mogelijk onder vermelding van de oorzaak van die klachten. Dat de bedrijfsarts naar aanleiding van deze ziekmelding een diagnosecode N509 heeft genoteerd, welke code staat voor overig hersenletsel/overige bedrijfsongevallen, maakt dat niet anders.
4.8.
De brief van 23 oktober 2012 is gezien zijn inhoud wel een mededeling als bedoeld in artikel 6, zevende lid, van het BZA. Te rekenen vanaf 17 augustus 2012 heeft deze mededeling niet binnen de in artikel 6, zevende lid, van het BZA gestelde termijn van 30 dagen plaatsgevonden. Appellante heeft buiten de omstandigheden waarop de Raad onder 4.7 is ingegaan, geen redenen opgegeven voor het niet tijdig doen van een mededeling.
4.9.
Gezien het voorgaande slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak komt, met verbetering van de gronden waarop zij berust, voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en
J.J.T. van den Corput en M.T. Boerlage als leden, in tegenwoordigheid van A. Mansourova als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2016.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) A. Mansourova

IJ