ECLI:NL:CRVB:2016:3288
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens niet-wonen op uitkeringsadres en boeteoplegging
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstandsuitkeringen van appellanten, die sinds 3 januari 2013 bijstand ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De gemeente Amsterdam heeft de bijstand ingetrokken omdat appellanten niet op het uitkeringsadres verbleven. Dit werd vastgesteld na een onderzoek door de afdeling Handhaving van de Dienst Werk en Inkomen, waarbij bleek dat appellanten niet reageerden op oproepen en dat hun kinderen naar school gingen in een andere gemeente. De rechtbank verklaarde het beroep van appellanten tegen de intrekking en terugvordering ongegrond, waarna appellanten in hoger beroep gingen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de intrekking van de bijstand, omdat appellanten hun inlichtingenverplichting hadden geschonden door niet te melden dat zij feitelijk niet op het uitkeringsadres verbleven. De Raad oordeelde dat het college terecht de bijstand had ingetrokken en de gemaakte kosten had teruggevorderd. Daarnaast werd een boete opgelegd aan appellanten, die in hoger beroep aanvoerden dat hen geen cautie was gegeven voorafgaand aan een verhoor. De Raad oordeelde dat de boete terecht was opgelegd, omdat appellanten in vrijheid hadden verklaard dat zij niet op het uitkeringsadres verbleven.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking had op de intrekking en terugvordering, maar vernietigde de uitspraak voor wat betreft de boete, omdat het college de boete had herzien naar een lager bedrag. De Raad veroordeelde het college in de proceskosten van appellanten, die in totaal € 1.984,- bedroegen.