In deze zaak gaat het om de terugvordering van een WAO-uitkering en de oplegging van een bestuurlijke boete aan appellant, die zich in verband met psychische klachten ziek had gemeld. Appellant ontving een uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In 2010 startte het Uwv een onderzoek naar zijn inkomsten uit arbeid, waarna appellant een verklaring aflegde aan een fraude-inspecteur. Deze verklaring werd later gebruikt om een bestuurlijke boete op te leggen, omdat appellant zijn mededelingsplicht zou hebben geschonden. Appellant stelde dat hij voorafgaand aan het verhoor niet was geïnformeerd over zijn recht om te zwijgen, wat volgens hem de geldigheid van zijn verklaring in twijfel trok.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de verklaring van appellant niet gebruikt mocht worden voor de onderbouwing van de bestraffende sanctie, omdat hij niet was geïnformeerd over zijn zwijgrecht. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en het bestreden besluit van het Uwv, en herstelde de situatie door de bestuurlijke boete te herroepen. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 2.435,- bedroegen. De uitspraak benadrukt het belang van het recht op een eerlijk proces en de noodzaak om betrokkenen voorafgaand aan verhoren te informeren over hun rechten.