ECLI:NL:CRVB:2016:2885
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ziekengeld en geschiktheid voor arbeid in het kader van de Ziektewet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ziekengelduitkering van appellante, die sinds 1 december 2011 als cateringmedewerkster werkte. Appellante viel op 2 oktober 2012 uit wegens psychische klachten en ontving vanaf 1 december 2012 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). De verzekeringsarts concludeerde dat appellante per 4 februari 2013 weer geschikt was voor haar werkzaamheden, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat de verzekeringsartsen onvoldoende rekening hadden gehouden met haar medische situatie, waaronder de diagnose fibromyalgie en later multiple sclerose (M.S.).
De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij de rechtbank de conclusies van de verzekeringsartsen als doorslaggevend beschouwde. In hoger beroep herhaalde appellante haar bezwaren en voegde nieuwe medische informatie toe. De Raad oordeelde dat de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig en overtuigend waren en dat er geen aanleiding was om de eerdere conclusies te betwisten. De Raad concludeerde dat de extra zorg voor haar thuiswonende zoon niet als ziekte of gebrek kon worden aangemerkt en dat appellante per 4 februari 2013 geschikt was voor haar werkzaamheden.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen grond was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 27 juli 2016.