ECLI:NL:CRVB:2015:1511

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 april 2015
Publicatiedatum
13 mei 2015
Zaaknummer
13-6030 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering wegens geschiktheid voor werk als assistent operator

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die als assistent operator werkte, had zich per 31 juli 2012 ziek gemeld vanwege nek-, schouder-, arm-, pols- en handklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde zijn ziekengeld per 5 april 2013, omdat hij geschikt werd geacht om zijn werk te hervatten. De appellant ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank verklaarde zijn beroep ongegrond. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onvolledig of onzorgvuldig te achten. De diagnose fibromyalgie die door de huisarts was gesteld, werd niet als voldoende bewijs gezien voor de arbeidsongeschiktheid van de appellant.

In hoger beroep heeft de appellant enkel verwezen naar eerdere gronden. De Raad heeft de argumenten van de appellant en het Uwv overwogen. De Raad concludeerde dat het medisch onderzoek adequaat was uitgevoerd en dat er geen objectieve beperkingen waren vastgesteld die de arbeidsongeschiktheid konden onderbouwen. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat de appellant per 5 april 2013 in staat was zijn eigen arbeid te verrichten. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

13/6030 ZW
Datum uitspraak: 29 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
16 oktober 2013, 13/5064 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.H. Samama, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2015. Namens appellant is
mr. Samama verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.J.F. Bär.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is werkzaam geweest als assistent operator in een omvang van 40 uur per week. Hij heeft zich per 31 juli 2012 ziek gemeld voor dit werk met nek-, schouder-,
arm-, pols-, en handklachten. Het aan appellant toegekende ziekengeld is met ingang van
5 april 2013 beëindigd omdat appellant geschikt werd geacht zijn werk als assistent operator te hervatten. Het daartegen gemaakte bezwaar heeft het Uwv, na advies van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, bij besluit van 29 mei 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat zij geen aanleiding heeft gezien om het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onvolledig of onzorgvuldig te achten of het medisch oordeel van de verzekeringsartsen voor onjuist te houden. Naar aanleiding van de door appellant naar voren gebrachte diagnose van fibromyalgie heeft de rechtbank overwogen dat, gelet op de bevindingen van de neuroloog en de reumatoloog, het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt gevolgd dat de klachten van appellant niet kunnen worden geobjectiveerd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant volstaan met een verwijzing naar de gronden die hij in bezwaar en beroep heeft ingebracht. Ter zitting van de Raad is naar voren gebracht dat, gezien de in de journaalregels van de huisarts gestelde diagnose van fibromyalgie, door de artsen van het Uwv onvoldoende onderzoek is gedaan naar beperkingen als gevolg van de handklachten van appellant.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de Ziektewet (ZW) heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken recht op ziekengeld.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank dat er geen reden is om het medisch onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onvolledig of onzorgvuldig te houden, wordt onderschreven. Een bedrijfsarts heeft appellant op het spreekuur van 4 april 2013 lichamelijk en psychisch onderzocht waarbij hij onder meer heeft geconstateerd dat alle bewegingen van armen en handen mogelijk zijn. Deze arts heeft geen bijzondere afwijkingen waargenomen die een verklaring kunnen geven voor de door appellant ervaren pijnklachten. Tijdens de bezwaarprocedure heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant gezien op het spreekuur van 1 mei 2013, waar hij ook de handfunctie opnieuw kort heeft beoordeeld en tot de conclusie is gekomen dat er geen sprake is van bijzonderheden die van belang zijn. Verder heeft deze verzekeringsarts aandacht besteed aan informatie uit de behandelend sector. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is vervolgens tot de conclusie gekomen dat de klachten van appellant niet objectiveerbaar zijn en dat appellant per 5 april 2013 geschikt moet worden geacht voor zijn werk als assistent operator.
4.3.
In de bij de rechtbank overgelegde uitdraai journaalregels van de huisarts van 12 juli 2013 is bij 21 juni 2013 vermeld: “Uitgebreid gesprek over pijnklachten/fibromyalgie en realisering dat er geen oplossing voor is, eerder het bewaken van de balans, ziet toekomst somber in, niet depressief (…).” De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op deze informatie zijn reactie gegeven, inhoudende dat bekend was dat geen medische afwijkingen zijn gevonden als oorzaak van de klachten en dat de classificatie fibromyalgie geen nieuw licht werpt op de zaak. Voor zover er vanuit moet worden gegaan dat de huisarts een diagnose heeft willen stellen, is de reactie van de verzekeringsarts in lijn met de rechtspraak van de Raad waaruit volgt dat een diagnose als zodanig niets zegt over de ziekte of de arbeidsongeschiktheid en dat in een individuele situatie steeds moet worden beoordeeld in hoeverre sprake is van objectieve beperkingen tot het verrichten van arbeid (zie ECLI:NL:CRVB:2013:BZ8845). Het door de artsen van het Uwv verrichte onderzoek is voorts in overeenstemming met deze rechtspraak. Zij hebben bovendien gezien het hierboven beschreven onderzoek voldoende aandacht besteed aan de functies van de handen. De journaalregels leiden dan ook niet tot twijfel aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat de rechtbank terecht tot de conclusie is gekomen dat appellant met ingang van 5 april 2013 in staat moet worden geacht de eigen arbeid te verrichten. Het bestreden besluit, waarbij is gehandhaafd dat appellant geen recht heeft op uitkering ingevolge de ZW, is terecht in stand gelaten. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en J.S. van der Kolk en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 april 2015.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) W. de Braal

HD