ECLI:NL:CRVB:2015:2195

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juni 2015
Publicatiedatum
3 juli 2015
Zaaknummer
13-5824 WW-W4-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om wraking in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 juni 2015 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van de behandelend rechter, mr. J. Brand. Verzoeker heeft op 27 maart 2015 verzocht om wraking van mr. Brand, wat op 22 april 2015 door een wrakingskamer is behandeld. Tijdens deze procedure heeft verzoeker ook de leden van de wrakingskamer, mr. W.H. Bel, mr. dr. E.J.M. Heijs en mr. J.F. Bandringa, gewraakt. Op 8 juni 2015 heeft verzoeker mr. Brand opnieuw gewraakt, maar mr. Brand heeft geen inhoudelijke reactie gegeven en is niet ter zitting verschenen. De Raad heeft het verzoek om wraking afgewezen, omdat verzoeker niet heeft aangetoond dat er sprake was van een gebrek aan onpartijdigheid van de rechter. De Raad oordeelde dat het wrakingsverzoek misbruik maakte van de mogelijkheid om wrakingsverzoeken in te dienen, en besloot dat een volgend verzoek om wraking in deze zaak niet in behandeling zou worden genomen. De uitspraak benadrukt dat wrakingsgronden moeten zijn gebaseerd op feiten die betrekking hebben op de persoon van de rechter en dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken.

Uitspraak

13/5824 WW-W4-PV
Datum uitspraak: 8 juni 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het verzoek om wraking gedaan door
[Verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
Zitting hebben: J.P.M. Zeijen (voorzitter), R.E. Bakker en E.W. Akkerman
Griffier: S. Aaliouli
Ter zitting is verschenen: [Verzoeker]
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
  • wijst het verzoek om wraking van mr. J. Brand af;
  • bepaalt dat een volgend verzoek om wraking in dit hoger beroep niet in behandeling wordt genomen.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
1. Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
2. Verzoeker heeft bij brief van 27 maart 2015 verzocht om wraking van de behandelend rechter mr. B.M. van Dun. Dit verzoek is op 22 april 2015 door een wrakingskamer ter zitting behandeld. Bij brief van 24 april 2015 is aan verzoeker meegedeeld dat de Raad op 29 april 2015 uitspraak zou doen op het verzoek om wraking. Op 28 april 2015 heeft verzoeker de leden van de wrakingskamer, mr. W.H. Bel, mr. dr. E.J.M. Heijs en mr. J.F. Bandringa gewraakt. Bij brief van 1 juni 2015 is verzoeker uitgenodigd voor de behandeling ter zitting van de wraking van de wrakingskamer op 8 juni 2015. Daarbij is hem meegedeeld dat het verzoek zou worden behandeld door mr. J. Brand, als voorzitter, en mrs. J.P.M. Zeijen en
R.E. Bakker als leden. Op 8 juni 2015 heeft verzoeker mr. Brand gewraakt. Mr. Brand heeft schriftelijk gereageerd en meegedeeld dat hij niet ter zitting zou verschijnen en in hetgeen verzoeker heeft aangevoerd geen aanleiding te zien voor een inhoudelijke reactie.
3.1. Een wrakingsgrond moet zijn gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op de (persoon) van de rechter die de zaak behandelt; het wrakingsverzoek dient het betrokken lid of de betrokken leden van het rechterlijk college en niet het rechterlijk college als zodanig te betreffen. Bij een beoordeling van een beroep op het ontbreken van de onpartijdigheid van de rechter dient voorts het uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.2. Verzoeker heeft aan het verzoek om wraking van mr. Brand ten grondslag gelegd dat
mr. Brand oneerlijk en partijdig is. Hij heeft ter ondersteuning van zijn verzoek gewezen op een tweetal uitspraken van wrakingskamers waarin mr. Brand zitting heeft gehad en waarin wrakingsverzoeken zijn afgewezen. Ter zitting heeft hij zijn standpunt kort toegelicht.
4. De Raad begrijpt het verzoek aldus dat verzoeker meent dat reeds geen onafhankelijk oordeel kan worden gegeven op een wrakingsverzoek omdat de oordelende rechters bij hetzelfde college werken als de gewraakte rechters en zij betrokken (kunnen) zijn (geweest) bij de behandeling van wrakingsverzoeken die zijn ingediend tegen andere rechters, zoals
mr. Brand in de zaken waarnaar verzoeker in zijn verzoekschrift heeft verwezen. Artikel 8:15 van de Awb is, mede gelet hierop, volgens verzoeker geen echt rechtsmiddel. De aangevoerde grond raakt alle rechters van de Raad en ziet niet op het functioneren, voor zover in het licht van artikel 8:15 van de Awb in deze wrakingsprocedure van belang, van een individuele rechter die betrokken is bij de behandeling van een zaak van verzoeker. Voorts raakt deze grond, voor zover deze moet worden geacht (mede) te betreffen de interne organisatie van de Raad, evenmin de onpartijdigheid van de persoon van de rechter. Verzoeker kan niet worden gevolgd in zijn stelling dat artikel 8:15 van de Awb geen echt rechtsmiddel is. Het artikel heeft immers ten doel een instrument aan te reiken aan degene die gegronde vrees heeft dat behandeling van zijn beroep niet geschiedt door een onpartijdige rechter. Op juiste wijze gebruikt kan het middel er ook toe leiden dat de behandeling van een zaak wordt voortgezet door een andere dan de oorspronkelijk behandelend rechter. Dat wrakingsverzoeken niet snel worden toegewezen maakt dit niet anders. Het verzoek moet dan ook worden afgewezen.
5. Gelet op de aanleiding voor de indiening van het wrakingsverzoek en de door verzoeker gebruikte argumenten, in combinatie met het gegeven dat verzoeker uit eerdere beslissingen op door hem ingediende wrakingsverzoeken bekend is dat het wrakingsinstrument niet is bedoeld voor het aanvechten van procedurele beslissingen of voor het voeren van een discussie over het Nederlandse systeem van bestuursrechtelijke rechtsbescherming, wordt geconcludeerd dat verzoeker misbruik maakt van de mogelijkheid wrakingsverzoeken in te dienen. Er is daarom aanleiding gebruik te maken van de in artikel 8:18, vierde lid, van de Awb gegeven bevoegdheid om te beslissen dat een volgend verzoek van verzoeker om wraking in dit hoger beroep niet in behandeling wordt genomen.
6. Nu het verzoek wordt afgewezen is er voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) S. Aaliouli (getekend) J.P.M. Zeijen
IvR