ECLI:NL:CRVB:2016:1766

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 mei 2016
Publicatiedatum
17 mei 2016
Zaaknummer
15/1960 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevordering politieambtenaar en ingangsdatum in strijd met uitvoeringsafspraken

In deze zaak gaat het om de bevordering van een politieambtenaar, appellant, door de korpschef. Appellant had op 20 september 2012 een verzoek om bevordering ingediend, maar de korpschef bevorderde hem met ingang van de eerste dag van de kalendermaand volgend op de aanvraagdatum. Dit was in strijd met de nadere uitvoeringsafspraken die waren gemaakt in het kader van het loopbaanbeleid van de politie. De rechtbank had in een eerdere uitspraak, gedateerd 6 februari 2015, het beroep van appellant ongegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank dit niet correct had onderkend. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep gegrond. De Raad herstelde de situatie door de ingangsdatum van de bevordering vast te stellen op de aanvraagdatum, 20 september 2012. De Raad oordeelde dat de korpschef appellant had moeten bevorderen met ingang van deze datum, omdat appellant voldeed aan de voorwaarden voor bevordering zoals vastgelegd in het loopbaanbeleid. De Raad veroordeelde de korpschef ook in de proceskosten van appellant, die in totaal € 2.480,- bedroegen, en bepaalde dat het griffierecht van € 408,- aan appellant moest worden vergoed. Deze uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep op 12 mei 2016.

Uitspraak

15/1960 AW
Datum uitspraak: 12 mei 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
6 februari 2015, 13/2182 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. van Overdam, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. drs. J. Sajtos. De korpschef heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als politieambtenaar, laatstelijk bij de voormalige politieregio [politieregio] in de functie van medewerker [naam functie 1] . Deze functie is ook wel genoemd [naam functie 2] .
1.2.
Als uitwerking van het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector politie 2005-2007 is op
1 november 2010 de circulaire Harmonisatie arbeidsvoorwaarden politie tweede tranche (Stcrt. 2010, 19782, circulaire) in werking getreden. Een van de te harmoniseren onderwerpen is het in bijlage 6 van de circulaire opgenomen ‘Loopbaanbeleid van assistent A tot en met senior in de Gebiedsgebonden politie’ (loopbaanbeleid). Dit loopbaanbeleid is de vastlegging van de binnen de politie gemaakte collectieve afspraken ten aanzien van de mogelijkheden tot doorstroming van ambtenaren binnen de GGP naar een volgend niveau of volgende functie. Voor de doorstroming van generalist GGP (schaal 7) naar senior GGP (schaal 8) is, voor zover hier van belang, als vereiste gesteld dat sprake is van ‘vakmanschap blijkend uit een recente beoordeling boven de norm met daarin opgenomen verwachte geschiktheid voor senior GGP’. In april 2013 zijn nadere uitvoeringsafspraken vastgesteld. De korpschef heeft het loopbaanbeleid alsmede de nadere uitvoeringsafspraken ten grondslag gelegd aan zijn beslissingen op verzoeken om doorstroming (bevordering).
1.3.
Op 20 september 2012 heeft appellant een verzoek om bevordering op grond van het loopbaanbeleid ingediend. Op 18 oktober 2012 is het functioneren van appellant over de periode februari 2009 tot 1 oktober 2012 beoordeeld als boven de norm (beoordeling). De leidinggevende van appellant heeft op 17 december 2012 in het ‘Formulier Loopbaanbeleid GGP 7 naar 8’ (formulier loopbaanbeleid) vastgelegd dat appellant niet over de verwachte geschiktheid voor senior GGP beschikt. De beoordeling is op 26 december 2012 door het bevoegd gezag vastgesteld.
1.4.
Bij besluit van 5 maart 2013, gehandhaafd bij besluit van 11 november 2013 (bestreden besluit), heeft de korpschef appellant per 1 oktober 2012 bevorderd naar de functie van medewerker BPZ B, ook wel genoemd senior GGP.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraak aangevoerd dat hij met ingang van een eerdere datum dan 1 oktober 2012 bevorderd had moeten worden. Omdat uit de beoordeling volgt dat hij de gehele beoordelingsperiode boven de norm heeft gefunctioneerd en over de verwachte geschiktheid beschikte, had hij met ingang van 1 november 2010 dan wel met ingang van anderhalf jaar voor het einde van de beoordelingsperiode moeten worden bevorderd. Mocht appellant hierin niet worden gevolgd, dan dient hij in ieder geval met ingang van de aanvraagdatum, 20 september 2012, te worden bevorderd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met verwijzing naar de uitspraak van 15 oktober 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:3661) en de uitspraken van 26 november 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:4345, ECLI:NL:CRVB:2015:4346 en ECLI:NL:CRVB:2015:4347) dient, gelet op de nadere uitvoeringsafspraken en zodra aan de onder 1.2 genoemde voorwaarden van het loopbaanbeleid is voldaan, bevordering plaats te vinden met ingang van de aanvraagdatum of - in het geval dit eerder is - met ingang van de datum waarop de (voormalige) politieregio het loopbaanbeleid is gaan uitvoeren (uitvoeringsdatum). Dit is slechts anders als al op een eerder moment sprake was van functioneren boven de norm en verwachte geschiktheid voor de functie van senior GGP. Dat zal duidelijk en ondubbelzinnig moeten blijken uit een recente beoordeling, te weten een beoordeling vastgesteld op 1 november 2008 of later. In dat geval dient bevordering plaats te vinden op dit eerdere moment, zij het niet voor 1 november 2010.
4.2.1.
Anders dan appellant betoogt, volgt uit de beoordeling noch uit het formulier loopbaanbeleid dat hij op een eerder moment dan de aanvraagdatum aan de voorwaarden voor bevordering voldeed. Op het formulier loopbaanbeleid is immers de vraag of appellant beschikt over de verwachte geschiktheid beantwoord met ‘nee’. Anders dan appellant heeft aangevoerd, volgt uit de beoordeling zelf niet dat hij gedurende de gehele beoordelingsperiode dan wel de laatste anderhalf jaar van de beoordelingsperiode over de verwachte geschiktheid beschikte.
4.2.2.
De beoordeling van appellant over de periode van mei 2006 tot oktober 2008 is niet aan te merken als een recente beoordeling als bedoeld in 4.1, zodat deze buiten beschouwing dient te worden gelaten.
4.3.
De korpschef heeft appellant bevorderd met ingang van de eerste dag van de kalendermaand volgende op de aanvraagdatum. Daarmee heeft hij gehandeld in strijd met de nadere uitvoeringsafspraken als genoemd in 4.1. De korpschef had appellant, gelet op die afspraken, moeten bevorderen met ingang van de aanvraagdatum zelf, te weten 20 september 2012. De rechtbank heeft dit niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd.
4.4.
Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De Raad zal zelf in de zaak voorzien door het besluit van 5 maart 2013 in zoverre te herroepen dat de ingangsdatum van de bevordering op
20 september 2012 wordt gesteld.
5. Aanleiding bestaat om de korpschef te veroordelen in de kosten van appellant in bezwaar, beroep en hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 2.480,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 11 november 2013;
- herroept het besluit van 5 maart 2013 in zoverre dat de ingangsdatum van de bevordering op
20 september 2012 wordt gesteld en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het
vernietigde besluit van 11 november 2013;
- bepaalt dat de korpschef aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht
van € 408,- vergoedt;
- veroordeelt de korpschef in de kosten van appellant tot een bedrag van € 2.480,-.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en M.T. Boerlage en
W. van den Brink als leden, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2016.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) M.S. Boomhouwer

JL