ECLI:NL:CRVB:2015:4345

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 november 2015
Publicatiedatum
3 december 2015
Zaaknummer
14/3024 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevordering politieambtenaar en de toepassing van uitvoeringsafspraken

In deze zaak gaat het om de bevordering van een politieambtenaar, appellant, die sinds 1995 werkzaam is bij de voormalige politieregio [regio]. Appellant heeft op 6 december 2012 verzocht om bevordering naar de functie van [naam functie B], schaal 8. De korpschef heeft appellant bevorderd met ingang van 1 januari 2013, maar appellant is van mening dat hij per 1 november 2010 bevorderd dient te worden, omdat hij op dat moment voldeed aan alle voorwaarden voor bevordering. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de korpschef in strijd heeft gehandeld met de uitvoeringsafspraken door de bevordering pas per 1 januari 2013 in te laten gaan. De Raad stelt vast dat de ingangsdatum van de bevordering de datum is waarop appellant aan alle voorwaarden voldeed, met een maximum terugwerkende kracht tot 1 november 2010. De Raad vernietigt het besluit van de korpschef en herroept de eerdere besluiten, waarbij de ingangsdatum van de bevordering wordt vastgesteld op 1 november 2010. Tevens wordt de korpschef veroordeeld in de kosten van appellant in bezwaar, beroep en hoger beroep tot een bedrag van € 2.940,-.

Uitspraak

14/3024 AW
Datum uitspraak: 26 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 6 mei 2014, 14/160 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K. Kromhout hoger beroep ingesteld.
Namens de korpschef heeft mr. M. Dijk een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaken 14/3023 en 14/5855 plaatsgevonden op 28 mei 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Kromhout. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Dijk. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst en heden wordt in de zaken 14/3023 en 14/5855 apart uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is sinds 1995 aangesteld als politieambtenaar, laatstelijk bij de voormalige politieregio [regio] in de functie van [naam functie A] ([functie A]).
1.2.
Als uitwerking van het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector politie 2005-2007 is op
1 november 2010 de circulaire Harmonisatie arbeidsvoorwaarden politie tweede tranche (circulaire) in werking getreden (Stcrt. 2010, 19782). Een van de te harmoniseren onderwerpen is het in bijlage 6 van de circulaire opgenomen ‘Loopbaanbeleid van assistent A tot en met senior binnen de [functie A]’ (loopbaanbeleid). Dit loopbaanbeleid is de vastlegging van de binnen de politie gemaakte collectieve afspraken over de mogelijkheden tot doorstroming van ambtenaren binnen de [functie A] naar een volgend niveau of volgende functie. Voor de doorstroming van [functie A] (schaal 7) naar [naam functie B] (schaal 8) is, voor zover hier van belang, als vereiste gesteld dat sprake is van ‘vakmanschap blijkend uit een recente beoordeling boven de norm met daarin opgenomen verwachte geschiktheid voor [naam functie B]’. In april 2013 zijn nadere uitvoeringsafspraken vastgesteld. De korpschef heeft het loopbaanbeleid alsmede de uitvoeringsafspraken ten grondslag gelegd aan zijn beslissingen op verzoeken om doorstroming (bevordering).
1.3.
Het loopbaanbeleid is door de vijf voormalige politieregio’s van Oost-Nederland nader uitgewerkt in het kaderdocument “Uitvoering landelijk Loopbaanbeleid Doorstroming Executieven in de [functie A] ten behoeve van de korpsen binnen de eenheid Oost-Nederland” van 1 december 2011 (kaderdocument). In het kaderdocument is vastgelegd dat voor de vijf korpsen binnen Oost-Nederland ruimte bestaat voor beslissingen dan wel concretisering op een aantal punten; één van die punten is de eis van ‘vakmanschap blijkend uit een recente beoordeling boven de norm met daarin opgenomen verwachte geschiktheid voor [naam functie B]’.
1.4.
Het voormalige politiekorps [regio] heeft de uitvoering van het loopbaanbeleid op 4 mei 2012 gepubliceerd op het intranet van district [regio].
1.5.
Appellant heeft op 6 december 2012 verzocht om bevordering naar de functie van [naam functie B], schaal 8.
1.6.
In een op 21 mei 2013 vastgestelde beoordeling is het functioneren van appellant over de periode van 1 november 2010 tot en met 31 december 2012 beoordeeld als boven de norm en is de verwachting uitgesproken dat hij geschikt is voor de functie van [naam functie B].
1.7.
Bij besluit van 3 juli 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 11 december 2013 (bestreden besluit), heeft de korpschef appellant bevorderd naar de functie van [naam functie B] met ingang van 1 januari 2013, dat is de eerste dag van de kalendermaand volgende op de aanvraagdatum.
2. Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij op 1 november 2010 voldeed aan alle voorwaarden om voor bevordering in aanmerking te komen, en dus per die datum dient te worden bevorderd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De uitvoeringsafspraken luiden, voor zover hier van belang, als volgt:
“2. De aanvraagdatum gedaan door de medewerker, of de datum dat het bevoegd gezag heeft besloten de afspraken uit te gaan voeren is ook de datum voor de Terugwerkende kracht regeling (TWK), maar niet verder terug dan 1 november 2010. De vroegste datum telt.
3. In het verlengde van punt 2 nog het volgende. Over het vraagstuk van terugwerkende kracht zijn al eerder uitspraken gedaan. Het uitgangspunt is namelijk dat een medewerker pas in aanmerking komt voor de bevordering en plaatsing in de functie [naam functie B] op het moment dat hij aan alle voorgeschreven criteria voldoet. Het onderhavige loopbaanbeleid geldt al sinds 1 november 2010 en het pas erg laat uitvoering geven aan dit beleid kan de medewerker niet worden tegengeworpen. Als een korps pas in oktober 2012 start met de uitvoering van dit beleid en vaststaat dat een medewerker in november 2011 aan alle voorwaarden om voor bevordering in aanmerking te komen voldeed, dan wordt deze medewerker alsnog per november 2011 bevorderd en geplaatst in de functie [naam functie B]. In deze is de aanvraagdatum van de medewerker dan wel de uitvoeringsdatum van de werkgever dus niet relevant voor de terugwerkende kracht. Uiteraard dient de aanvraag van de medewerker wel uiterlijk 31 december 2012 te hebben plaatsgevonden.
(…)
8. Het beleid is medio 2010 afgesproken en 1 november 2010 van kracht geworden. De laatste datum is bepalend voor de beslissing. Een beoordeling van dat moment (of niet ouder dan twee jaar) is hierin leidend.”
4.2.
De Raad leidt uit deze uitvoeringsafspraken, in onderlinge samenhang bezien, het volgende af. De ingangsdatum van de bevordering naar de functie van senior [functie A] is de aanvraagdatum of, in het geval dit eerder is, de datum waarop het bevoegd gezag de afspraken is gaan uitvoeren (uitvoeringsdatum). Indien echter een medewerker al eerder dan de aanvraagdatum of de uitvoeringsdatum materieel aan alle voorwaarden voldeed, is de ingangsdatum van de bevordering de datum waarop aan die voorwaarden werd voldaan, met dien verstande dat de ingangsdatum niet verder terug gaat dan 1 november 2010. Of al op een eerder moment dan de aanvraagdatum of de uitvoeringsdatum sprake was van functioneren boven de norm en verwachte geschiktheid voor de functie van [naam functie B] zal duidelijk en ondubbelzinnig uit een recente beoordeling - dat is een beoordeling vastgesteld op
1 november 2008 of later - moeten blijken. Is dat het geval, dan dient de ingangsdatum van de bevordering op dit eerdere moment - zij het niet voor 1 november 2010 - te worden gesteld. Dit geldt ook als de beoordeling, inhoudende dat geen sprake is van functioneren boven de norm en/of verwachte geschiktheid voor de functie van [naam functie B], in rechte geen stand kan houden en uit andere beschikbare stukken duidelijk en ondubbelzinnig blijkt dat al op dat eerdere moment aan de voorwaarden werd voldaan. De Raad ziet in de uitvoeringsafspraken geen aanleiding om onderscheid te maken tussen bevorderingen op aanvraag en ambtshalve bevorderingen.
4.3.
De korpschef heeft appellant, conform zijn vaste gedragslijn bij gehonoreerde bevorderingen, bevorderd met ingang van de eerste dag van de kalendermaand volgende op de aanvraagdatum. De korpschef heeft hiermee gehandeld in strijd met de uitvoeringsafspraken. Er is geen grond voor zijn uitleg van het begrip aanvraagdatum, noch voor zijn standpunt dat de uitvoeringsdatum alleen van belang zou kunnen zijn bij ambtshalve bevordering.
4.4.
Het bestreden besluit komt dan ook in aanmerking voor vernietiging wegens een ondeugdelijke motivering. De rechtbank heeft dit niet onderkend, zodat ook de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
4.5.
De Raad ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Hij overweegt daartoe als volgt.
4.5.1.
Uit de in de beoordeling gebruikte bewoordingen over het functioneren van appellant en zijn verwachte geschiktheid voor de functie van [naam functie B] blijkt duidelijk en ondubbelzinnig dat appellant gedurende de gehele beoordeelde periode, dus vanaf
1 november 2010, aan alle voorwaarden voldeed. Zo is in de conclusie van de beoordeling vermeld dat appellant “in het beoordelingstijdvak (…) ruim voldoende respectievelijk uitstekend heeft gefunctioneerd” en voor de onderbouwing van de verwachte geschiktheid voor de functie van [naam functie B] is met name van belang geacht dat appellant “voortdurend heeft laten zien over goede coachende eigenschappen te beschikken”.
4.5.2.
Dit betekent dat appellant met ingang van 1 november 2010 dient te worden bevorderd. De Raad zal het besluit van 3 juli 2013 herroepen voor zover het de ingangsdatum van de bevordering naar de functie van senior GGP betreft en deze bepalen op 1 november 2010.
5. Aanleiding bestaat om de korpschef te veroordelen in de kosten van appellant in bezwaar, beroep en hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 2.940,- wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 11 december 2013;
- herroept het besluit van 3 juli 2013 voor zover daarin als datum voor plaatsing in de functie
van [naam functie B] onder gelijktijdige inschaling in salarisschaal 8 is vermeld 1 januari 2013,
stelt deze datum vast op 1 november 2010 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt
van het vernietigde besluit van 11 december 2013;
- bepaalt dat de korpschef aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht
van € 406,- vergoedt;
- veroordeelt de korpschef in de kosten van appellant tot een bedrag van € 2.940,-.
Deze uitspraak is gedaan door J.N.A. Bootsma als voorzitter en J.J.A. Kooijman en
M.T. Boerlage als leden, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2015.
(getekend) J.N.A. Bootsma
(getekend) S.W. Munneke

HD