ECLI:NL:CRVB:2016:1153
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toelating tot maatschappelijke opvang en de beoordeling van kwetsbaarheid onder artikel 8 EVRM
In deze zaak gaat het om de aanvraag van appellant voor toelating tot maatschappelijke opvang. Appellant, geboren in 1978 en van Ghanese nationaliteit, had tot 1 februari 2011 een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, die niet werd verlengd door de Minister van Immigratie en Asiel. Sinds juni 2011 ontvangt hij een uitkering van € 375,- per maand uit het gemeentelijk Fonds Gevolgen Vreemdelingenwetgeving (FGV) om dakloosheid te voorkomen. In 2013 vraagt hij om uitbreiding van deze maatschappelijke opvang, maar zijn aanvraag wordt afgewezen omdat hij niet tot de kwetsbare personen behoort zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
In hoger beroep stelt appellant dat hij wel tot de kwetsbare personen behoort en dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de door hem ontvangen voorziening een onverplicht karakter heeft. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat appellant gedurende de relevante periode niet tot de kwetsbare personen behoort. Er is geen bewijs dat zijn fysieke en psychische gezondheid substantieel wordt bedreigd zonder opvang. De Raad bevestigt dat het college niet verplicht was om maatschappelijke opvang te verlenen, maar dat het college wel overeenkomstig zijn beleid aan appellant opvang heeft aangeboden.
De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.