ECLI:NL:CRVB:2014:1884
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om maatschappelijke opvang aan appellante zonder rechtmatig verblijf
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, een in Nederland verblijvende vreemdeling zonder geldige verblijfstitel, had een verzoek ingediend om maatschappelijke opvang op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft dit verzoek afgewezen, omdat appellante niet over rechtmatig verblijf beschikt en er geen noodsituatie was die toelating tot de crisisopvang rechtvaardigde. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante niet-ontvankelijk, omdat zij inmiddels opvang had in een asielzoekerscentrum (AZC). Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat zij geen procesbelang had bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit.
De Raad oordeelde dat de rechtbank inderdaad ten onrechte had geoordeeld dat appellante geen procesbelang had. De Raad benadrukte dat de beoordeling van de aanspraak op maatschappelijke opvang moet plaatsvinden over de periode van de aanvraag tot de beslissing op bezwaar, en niet op basis van latere ontwikkelingen. De Raad concludeerde dat appellante onvoldoende had aangetoond dat zij tot de kwetsbare personen behoort die recht hebben op bescherming onder artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Het beroep op artikel 3 van het EVRM werd eveneens afgewezen, omdat er geen sprake was van onmenselijke of vernederende behandeling. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak, verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde het college in de proceskosten van appellante.