ECLI:NL:CRVB:2015:987
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en intrekking van WAO-uitkering en terugvordering door het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant, die als vuilnissorteerder heeft gewerkt, had een WAO-uitkering die in 2000 was toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Na een herbeoordeling in 2005 werd deze uitkering in bezwaar ongewijzigd voortgezet. Echter, in 2012 heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op minder dan 15% en de uitkering per die datum ingetrokken. Het bezwaar van de appellant tegen deze beslissing werd niet-ontvankelijk verklaard, en de rechtbank heeft het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
De appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de vordering van het Uwv tot terugvordering van de onverschuldigd betaalde WAO-uitkering verjaard is, omdat het Uwv al in 2005 op de hoogte was van zijn arbeidsgeschiktheid. De Raad heeft echter geoordeeld dat de verjaringstermijn pas begint te lopen wanneer het bestuursorgaan daadwerkelijk bekend is met de feiten die leiden tot de conclusie van onverschuldigde betaling. In dit geval was het Uwv pas in 2012 bekend met de relevante feiten, waardoor de vordering niet was verjaard.
De Raad heeft ook de argumenten van de appellant over dringende redenen om van terugvordering af te zien, verworpen. De hoogte van het teruggevorderde bedrag en de financiële gevolgen voor de appellant zijn niet voldoende onderbouwd om als dringende redenen te worden aangemerkt. De Raad heeft geconcludeerd dat de terugvordering rechtmatig is en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.