ECLI:NL:CRVB:2015:4750
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.F. Bandringa
- M. ter Brugge
- C. van Viegen
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand op basis van vermogen uit erfdeel
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstandsuitkeringen aan appellant en Z door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Appellant en Z ontvingen vanaf 4 februari 2009 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Na het overlijden van de ouders van appellant in 2011, heeft appellant een erfdeel van € 51.235,- ontvangen. Het college heeft op basis van dit vermogen de bijstand van appellant en Z per 15 juli 2011 ingetrokken, omdat het vermogen boven de geldende vermogensgrens van € 11.590,- lag. Tevens heeft het college de kosten van bijstand over de periode van 15 juli 2011 tot en met 31 maart 2013 teruggevorderd, omdat appellant en Z over middelen beschikten die niet waren opgegeven.
De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam ongegrond verklaard. De Raad oordeelt dat het college terecht heeft besloten tot intrekking van de bijstand en dat de terugvordering van de bijstandsuitkeringen gerechtvaardigd was. De Raad stelt vast dat appellant niet heeft aangetoond dat zijn vermogen en dat van Z in de relevante periode onder de vermogensgrens lag. De Raad bevestigt dat de aanspraak op de erfenis is ontstaan op het moment van overlijden van de erflater en dat de ontvangen middelen de grens van het vrij te laten vermogen overschreden. De Raad concludeert dat het college bevoegd was om de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen en dat het hoger beroep van appellant niet slaagt.