In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een ambtenaar tegen een besluit van de Minister van Veiligheid en Justitie met betrekking tot zijn inschaling en de betaling van wettelijke rente. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. H.H. Acun, heeft in hoger beroep gesteld dat hij vanaf 1 juli 2003 verkeerd is ingeschaald en recht heeft op nabetaling van salaris en toelage onregelmatige dienst. De minister heeft in een eerdere brief aangegeven dat de afgesproken bedragen correct zijn uitbetaald, maar de appellant betwist dit en heeft bezwaar gemaakt tegen de salarisspecificaties en de afdracht van pensioenpremies.
De Centrale Raad van Beroep heeft op 17 december 2015 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat aan een betaling van salaris of uitkering in de regel een besluit ten grondslag ligt en dat latere betalingen slechts herhalingen zijn van eerder genomen besluiten. De Raad concludeert dat de afspraken gemaakt op 16 februari 2009 geen wijziging hebben gebracht in het besluit van 12 december 2008 over de inschaling. De Raad oordeelt dat de brief van 30 januari 2013 moet worden aangemerkt als een verzoek om terug te komen van het in rechte onaantastbaar geworden besluit van 12 december 2008. De weigering van de minister om dit verzoek in te willigen is een appellabel besluit.
De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep gegrond. De Raad oordeelt dat het bezwaar tegen de brief van 28 maart 2013, voor zover het de inschaling betreft, ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. De minister wordt opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar tegen de brief van 28 maart 2013, voor zover het de wettelijke rente betreft. De Raad bepaalt dat beroep tegen de nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de Raad kan worden ingesteld. Tevens wordt de minister veroordeeld in de kosten van de appellant.