In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland. De appellant, een ambtenaar, had verzocht om met terugwerkende kracht in te delen in schaal 7, trede 6, in plaats van de in rechte onaantastbaar geworden inschaling in schaal 7, trede 3. Dit verzoek was gebaseerd op een vermeende wijziging van de inschaling op een gespreksformulier zonder medeweten van de appellant. De Raad oordeelde dat de korpschef appellant op juiste wijze had ingeschaald en dat er geen grond was voor een hogere inschaling voor de periode vanaf het verzoek. De Raad concludeerde dat de korpschef niet gehouden was om terug te komen op de eerdere inschaling, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die dit rechtvaardigden. De rechtbank had het beroep van de appellant gegrond verklaard, maar de Raad vernietigde deze uitspraak, met uitzondering van de bepaling over de heropening van het onderzoek voor een verzoek om schadevergoeding. De Raad verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde de korpschef in de proceskosten van de appellant, die werden begroot op € 944,-. Tevens werd bepaald dat het griffierecht aan de appellant werd terugbetaald.