ECLI:NL:CRVB:2015:3916
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van ingezetenschap en verzekeringsplicht voor de Algemene Kinderbijslagwet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of betrokkene, die in 1989 is geboren en de Nederlandse nationaliteit heeft, als ingezetene van Nederland kan worden aangemerkt voor de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Betrokkene heeft van 1999 tot 2006 in Nederland gewoond, maar is daarna naar Groot-Brittannië verhuisd voor haar studie. In 2012 keerde zij met haar dochter terug naar Nederland, maar vertrok weer naar Groot-Brittannië in november van dat jaar. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) heeft haar aanvraag voor kinderbijslag afgewezen, omdat zij volgens de Svb geen duurzame band met Nederland had in de relevante periode.
De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van betrokkene tegen de afwijzing gegrond verklaard, maar de Svb ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat betrokkene op de peildata van de AKW als ingezetene kon worden aangemerkt. De Raad benadrukte dat de intentie om zich definitief in Nederland te vestigen op zichzelf onvoldoende is om een duurzame band aan te nemen. Betrokkene had in de periode van 1 april 2012 tot 13 november 2012 geen zelfstandige woonruimte en verbleef bij familie of kennissen. De Raad concludeerde dat er geen sprake was van een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland en verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en bevestigde de afwijzing van de aanvraag door de Svb. De Raad oordeelde dat de omstandigheden van het geval, waaronder de korte verblijfsduur van betrokkene in Nederland, niet voldoende waren om aan te nemen dat zij als ingezetene kon worden aangemerkt voor de AKW.