ECLI:NL:CRVB:2019:1900
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verzekering voor AOW en ingezetenschap van appellant met Nederlandse nationaliteit
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) aan een appellant die in 1951 in Suriname is geboren en de Nederlandse nationaliteit heeft. De appellant had eerder een pensioenoverzicht aangevraagd, waaruit bleek dat hij niet verzekerd was voor de AOW gedurende bepaalde periodes. De Svb had hem een ouderdomspensioen van 84% van het maximale pensioen toegekend, maar appellant maakte bezwaar tegen de vaststelling dat hij niet verzekerd was in de periode van augustus 1971 tot en met augustus 1972, waarin hij in Nederland verbleef voor zijn studie.
De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellant ongegrond verklaard, met de overweging dat appellant in de periode in geding niet als ingezetene van Nederland kon worden aangemerkt. De Raad oordeelde dat de intentie van appellant om zich in Nederland te vestigen, niet voldoende was om een duurzame band van persoonlijke aard aan te nemen. De Raad bevestigde dat de omstandigheden van appellant, zoals zijn tijdelijke verblijf voor studie en het feit dat hij na een jaar weer naar Suriname terugkeerde, onvoldoende waren om ingezetenschap aan te nemen.
De Raad concludeerde dat er geen bewijs was dat appellant in de periode in geding aan de loonbelasting was onderworpen, en dat de eerder vastgestelde periodes van niet-verzekering door de Svb niet onjuist waren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.