ECLI:NL:CRVB:2018:3503

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 november 2018
Publicatiedatum
8 november 2018
Zaaknummer
17/821 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de weigering van kinderbijslag op basis van de Algemene Kinderbijslagwet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) om haar kinderbijslag te weigeren. De zaak betreft de vraag of appellante recht heeft op kinderbijslag over de kwartalen van 2014, waarbij de Svb eerder had vastgesteld dat appellante niet verzekerd was en geen duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had. De rechtbank had het beroep van appellante tegen de besluiten van de Svb ongegrond verklaard en het beroep tegen het besluit van 5 april 2016 niet-ontvankelijk verklaard. Appellante stelde dat zij vanaf januari 2014 wel degelijk een duurzame band met Nederland had, maar de Raad oordeelde dat de omstandigheden, waaronder het feit dat appellante niet over eigen woonruimte beschikte en slechts tijdelijk in Nederland verbleef, niet voldoende waren om haar recht op kinderbijslag te onderbouwen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan op 2 november 2018.

Uitspraak

17.821 AKW, 17/822 AKW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
13 december 2016, 16/46 en 16/3758 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 2 november 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. drs. ir. G.A.S. Maduro BA, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2018. Namens appellante is mr. Maduro verschenen. De Svb is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 27 maart 2014 heeft de Svb vastgesteld dat appellante over het eerste kwartaal van 2014 geen recht heeft op kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij beslissing op bezwaar van 2 november 2015 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard.
1.2.
Bij besluit van eveneens 2 november 2015 heeft de Svb vastgesteld dat appellante over het tweede en derde kwartaal van 2014 geen recht heeft op kinderbijslag. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij beslissing op bezwaar van 5 april 2016 niet-ontvankelijk verklaard. Bij beslissing op bezwaar van 31 augustus 2016 (bestreden besluit 2) heeft de Svb het besluit van 5 april 2016 ingetrokken en het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
1.3.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten 1 en 2 en tegen het (ingetrokken) besluit van 5 april 2016.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen het besluit van 5 april 2016
niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep tegen de bestreden besluiten 1 en 2 is ongegrond verklaard onder de overweging dat appellante op de peildata van de kwartalen in geding niet verzekerd was voor de AKW. Naar het oordeel van de rechtbank had appellante op deze peildata geen duurzame band van persoonlijke aard met Nederland. Daarbij is overwogen dat appellante niet over eigen zelfstandige woonruimte beschikte. Zij verbleef in die periode eerst bij familie en daarna op basis van een tijdelijke huurovereenkomst in een woonhuis van Stichting [naam Stichting]. Ten tijde van de peildata was appellante nog maar (zeer) kort in Nederland. Aan een eerder verblijf in Nederland heeft de rechtbank geen betekenis gehecht nu dat eerdere verblijf op de peildatum van het eerste kwartaal van 2014 reeds elf jaar was geëindigd. De omstandigheid dat appellante vanaf februari 2014 een bijstandsuitkering ontving, heeft de rechtbank niet tot een ander oordeel gebracht. De rechtbank heeft hiertoe verwezen naar de uitspraak van de Raad van 30 oktober 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3916.
3.1.
Gelet op het beroepschrift richt het hoger beroep zich niet tegen de
niet-ontvankelijkverklaring van het beroep tegen het besluit van 5 april 2016. De gemachtigde van appellante heeft ter zitting desgevraagd verklaard geen andere gronden naar voren te brengen tegen de aangevallen uitspraak dan de gronden die appellante eerder tegen de bestreden besluiten heeft gericht, te weten – kort gezegd – dat er vanaf januari 2014 sprake was van een duurzame band van persoonlijke aard tussen appellante en Nederland, reden waarom appellante recht had op kinderbijslag vanaf het eerste kwartaal van 2014.
3.2.
De Svb heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.1.
De Raad verenigt zich met de aangevallen uitspraak en de gronden waarop deze berust. Daarbij is acht geslagen op de ook in bezwaar en beroep naar voren gebrachte omstandigheid dat de dochter van appellante vanaf 1 januari 2014 in Nederland naar school is gegaan. Die omstandigheid, die de rechtbank onbesproken laat, leidt ook in samenhang met de overige omstandigheden, niet tot het oordeel dat ten tijde in geding sprake was van een duurzame band van persoonlijke aard van appellante met Nederland.
4.2.
Overweging 4.1 leidt ertoe dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter en R.E. Bakker en M.F.J.M. de Werd als leden, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 november 2018.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) H. Achtot
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip ingezetene.
md