In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 oktober 2015 uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van verzoeker, die in hoger beroep was gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. W.J. Dammingh, had het wrakingsverzoek ingediend tegen mr. N.J. van Vulpen-Grootjans, die als voorzitter de behandeling van het hoger beroep zou leiden. Verzoeker stelde dat mr. Van Vulpen-Grootjans eerder betrokken was bij andere zaken die relevant waren voor het hoger beroep, wat volgens hem de onpartijdigheid van de rechter in gevaar bracht.
De Raad heeft in zijn overwegingen het uitgangspunt van de onpartijdigheid van rechters bevestigd, zoals vastgelegd in artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad oordeelde dat de onpartijdigheid van een rechter niet automatisch in het geding is wanneer deze eerder over dezelfde rechtsvraag heeft geoordeeld. De Raad concludeerde dat verzoeker misbruik maakte van zijn recht om wrakingsverzoeken in te dienen, en dat een volgend verzoek om wraking niet in behandeling zou worden genomen. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de Raad heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd.