ECLI:NL:CRVB:2015:3880
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake persoonsgebonden budget en vertrouwensbeginsel
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van Trias Zorgkantoor B.V. betreffende de verantwoording van een persoonsgebonden budget (pgb). Appellante had een pgb ontvangen voor de periode van 1 januari 2012 tot en met 8 december 2012, maar het Zorgkantoor weigerde de verantwoording over het tweede deel van 2012 goed te keuren. Dit gebeurde omdat appellante contante betalingen aan haar zorgverlener had verricht, wat in strijd was met de verplichtingen die aan het pgb waren verbonden. Appellante stelde dat zij mocht vertrouwen op eerdere goedkeuringen van haar verantwoording, maar het Zorgkantoor betwistte dit en verklaarde het bezwaar ongegrond.
De rechtbank Den Haag had eerder het beroep van appellante tegen het besluit van het Zorgkantoor ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat appellante niet had voldaan aan de verplichtingen van girale betalingen en dat haar beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagde. In hoger beroep herhaalde appellante haar argumenten, maar de Centrale Raad van Beroep kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht had geoordeeld. De Raad benadrukte dat fouten uit het verleden van een bestuursorgaan geen rechtens te honoreren vertrouwen kunnen scheppen voor de toekomst.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer op 28 oktober 2015, met J. Brand als voorzitter en D.S. de Vries en J.P.A. Boersma als leden.