ECLI:NL:CRVB:2015:3880

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 oktober 2015
Publicatiedatum
6 november 2015
Zaaknummer
14/2577 AWBZ|
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake persoonsgebonden budget en vertrouwensbeginsel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van Trias Zorgkantoor B.V. betreffende de verantwoording van een persoonsgebonden budget (pgb). Appellante had een pgb ontvangen voor de periode van 1 januari 2012 tot en met 8 december 2012, maar het Zorgkantoor weigerde de verantwoording over het tweede deel van 2012 goed te keuren. Dit gebeurde omdat appellante contante betalingen aan haar zorgverlener had verricht, wat in strijd was met de verplichtingen die aan het pgb waren verbonden. Appellante stelde dat zij mocht vertrouwen op eerdere goedkeuringen van haar verantwoording, maar het Zorgkantoor betwistte dit en verklaarde het bezwaar ongegrond.

De rechtbank Den Haag had eerder het beroep van appellante tegen het besluit van het Zorgkantoor ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat appellante niet had voldaan aan de verplichtingen van girale betalingen en dat haar beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagde. In hoger beroep herhaalde appellante haar argumenten, maar de Centrale Raad van Beroep kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht had geoordeeld. De Raad benadrukte dat fouten uit het verleden van een bestuursorgaan geen rechtens te honoreren vertrouwen kunnen scheppen voor de toekomst.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer op 28 oktober 2015, met J. Brand als voorzitter en D.S. de Vries en J.P.A. Boersma als leden.

Uitspraak

14/2577 AWBZ
Datum uitspraak: 28 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 maart 2014, 13/8696 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
Trias Zorgkantoor B.V. (Zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.G. van den Heuvel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2015. Namens appellante is mr. Van den Heuvel verschenen. Het Zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.I. Algoe.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 21 december 2011 heeft het Zorgkantoor aan appellante voor de periode van 1 januari 2012 tot en met 8 december 2012 een netto persoonsgebonden budget (pgb) verleend voor de door het Centrum Indicatiestelling Zorg in het kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten geïndiceerde zorgfunctie Persoonlijke Verzorging (4-6,9 uur per week). Daarbij is aan appellante meegedeeld welke verplichtingen zijn verbonden aan de verlening van het pgb, waaronder de verplichting betalingen via de bank te verrichten.
1.2.
Bij besluit van 12 april 2013 heeft het Zorgkantoor de door appellante ingediende verantwoording van het pgb over het tweede deel van het jaar 2012 niet geaccepteerd.
1.3.
Bij besluit van 20 september 2013 (bestreden besluit) heeft het Zorgkantoor het bezwaar van appellante tegen het besluit van 12 april 2013 ongegrond verklaard. Daarbij heeft het Zorgkantoor zich op het standpunt gesteld dat appellante door het contant betalen van haar zorgverlener niet aan haar verplichting tot verantwoording van het pgb heeft voldaan en dat de beslissing waarbij de verantwoording over het eerste deel van het jaar 2012 ten onrechte is goedgekeurd, niet zo ver strekt dat appellante, op grond van het vertrouwensbeginsel, ervan uit mocht gaan dat contante betalingen aan haar zorgverlener in het tweede deel van het jaar 2012 ook zouden zijn toegestaan.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe onder meer overwogen dat niet in geschil is dat geen girale betalingen zijn verricht voor het inkopen van zorg waarvoor het pgb is toegekend en dat appellante dus niet heeft voldaan aan het bepaalde in de Regeling subsidies AWBZ tekst 2012 (Regeling). Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep op het vertrouwensbeginsel, het gelijkheidsbeginsel alsmede het zorgvuldigheidsbeginsel niet slaagt.
3. Appellante heeft in hoger beroep wederom een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel, waarbij zij heeft aangevoerd dat juist door de gewijzigde Regeling per 1 januari 2012, het op de weg van het Zorgkantoor had gelegen om extra zorgvuldigheid te betrachten en om de verantwoording over het eerste deel van het jaar 2012 direct af te keuren.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de overwegingen waarop dat oordeel berust. De Raad voegt hier het volgende aan toe.
4.2.
Appellante heeft in hoger beroep haar beroep op het vertrouwensbeginsel, zoals zij bij de rechtbank heeft gedaan, herhaald. In hetgeen appellante in hoger beroep ter zitting naar voren heeft gebracht, heeft de Raad geen steun gevonden om tot een ander oordeel te komen dan waartoe de rechtbank is gekomen. Naar vaste rechtspraak van de Raad - zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 28 januari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP2469 - kan immers aan door een bestuursorgaan in het verleden bij de besluitvorming gemaakte fouten niet een rechtens te honoreren vertrouwen worden ontleend dat in de toekomst daarin wordt volhard.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en D.S. de Vries en J.P.A. Boersma als leden, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2015.
(getekend) J. Brand
(getekend) W. de Braal

NK