Overwegingen
Zaaknummer UTR 19/1239: de schorsing van het pensioen per 1 december 2018
1. Doordat geen huisbezoek heeft plaatsgevonden, heeft er volgens verweerder onduidelijkheid bestaan over de leefsituatie van eiser. Om die reden heeft verweerder onderzocht of eiser nog steeds recht had op een uitkering naar de norm van een alleenstaande of dat zijn recht zich beperkte tot een uitkering naar de (lagere) norm van een gehuwde. Lopende dit onderzoek heeft verweerder het pensioen geschorst voor zover dit het bedrag naar de norm van een gehuwde te boven ging.
2. Eiser betwist het besluit tot gedeeltelijke schorsing van zijn pensioenuitkering.
Hij heeft aangevoerd dat verweerder zijn leefsituatie in 2001 al had onderzocht en dat er geen aanleiding was om zijn situatie opnieuw te onderzoeken. In de omstandigheid dat verweerder in 2018 twijfelde aan de juistheid en de volledigheid van het onderzoek dat al in 2001 was gedaan, heeft volgens eiser geen deugdelijke grondslag gelegen om tot schorsing van zijn pensioen over te gaan.
Verder heeft eiser aangevoerd dat verweerder geen redelijke grond had om een huisbezoek af te leggen en dat dit huisbezoek verder ook op onrechtmatige wijze heeft plaatsgevonden. De omstandigheid dat hij op 28 november 2018 niet thuis was, heeft ook geen grondslag kunnen zijn om tot schorsing van zijn pensioen te komen. Eiser heeft er in dit verband op gewezen dat in de brief waarin het voorgenomen huisbezoek was aangekondigd, was vermeld dat het niet verlenen van toestemming geen directe gevolgen zou hebben voor het recht op pensioen. Als dit al zo is, dan is het volgens eiser onjuist dat zijn afwezigheid op 28 november 2018 tot schorsing van zijn pensioen heeft geleid.
3. De rechtbank oordeelt als volgt. Verweerder heeft de bevoegdheid om onderzoek te doen naar de rechtmatigheid van pensioenuitkeringen. Verweerder hoeft geen specifieke aanleiding te hebben om zo’n onderzoek te verrichten. Dat in het geval van eiser in 2001 een onderzoek naar zijn leefsituatie is gedaan, betekent dus niet dat verweerder in 2018 niet weer een dergelijk onderzoek heeft mogen doen. In zoverre faalt de beroepsgrond van eiser dus. Overigens heeft verweerder ter zitting toegelicht dat de aanleiding voor het onderzoek in 2018 niet was gelegen in de veronderstelling dat het onderzoek in 2001 onjuist of onvolledig zou zijn geweest.
4. De stelling van eiser dat er geen redelijke grond is geweest voor het huisbezoek van
28 november 2018 en dat dit huisbezoek op onrechtmatige wijze heeft plaatsgevonden, snijdt geen hout. Er heeft namelijk feitelijk geen huisbezoek plaatsgevonden. Verweerder heeft op die datum met de huisbaas van eiser gesproken. Deze persoon heeft verklaard dat eiser op dat moment in Zwitserland bij zijn echtgenote verbleef, dat eiser soms voor één of twee weken in Nederland was en dat hij niet wist wanneer eiser weer terug zou zijn in Nederland. Dit gesprek is niet gelijk te stellen aan het verrichten van een huisbezoek. Dit al niet, omdat de woning van eiser niet is betreden. De stelling van eiser dat dit gesprek in feite een ingrijpender middel is geweest dan een huisbezoek, volgt de rechtbank niet. Het gesprek voldoet daarbij aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder heeft mogen uitgaan van de strekking van de verklaringen van de huisbaas, voor zover die erop neerkomt dat eiser regelmatig bij zijn echtgenote in Zwitserland verblijft. Dit strookt namelijk met de eigen verklaring van eiser. Aan dit alles doet niet af dat de persoon in kwestie volgens eiser niet de huisbaas, maar “slechts” een medebewoner zou zijn geweest. Het is ook niet van belang dat deze persoon op 28 november 2018 volgens eiser ten onrechte had verklaard dat eiser zich in Zwitserland bevond. Ook deze beroepsgrond faalt derhalve.
5. Uit de alinea’s 3 en 4 vloeit voort dat het beroep van eiser ongegrond is. Naar het
oordeel van de rechtbank heeft verweerder het pensioen van eiser terecht geschorst met ingang van 1 december 2018. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Zaaknummer UTR 19/1889: de herziening van het pensioen per 1 december 2018
6. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser en [echtgenote] niet duurzaam gescheiden leven. Als gevolg hiervan heeft verweerder het pensioen van eiser met ingang van 1 december 2018 herzien naar de norm van een gehuwde. Verweerder meent dat hij de leefsituatie van eiser in het verleden onvoldoende heeft onderzocht. Om die reden laat verweerder de pensioenuitkering van vóór 1 december 2018 ongemoeid.
7. Eiser heeft dit besluit betwist. Hij heeft aangevoerd dat hij verweerder in 2001 tijdig in kennis heeft gesteld van zijn huwelijk en zijn leefsituatie. Op basis hiervan en van nader onderzoek dat verweerder toen heeft verricht, is zijn pensioenuitkering toen uiteindelijk vastgesteld naar de norm van een alleenstaande. Eiser heeft aangevoerd dat hij erop heeft mogen vertrouwen dat deze vaststelling juist was en dat de norm niet meer veranderd zou worden. Er heeft zich volgens eiser ook geen verandering in zijn leefsituatie voorgedaan.
Ter zitting heeft eiser subsidiair aangevoerd dat verweerder het pensioen, bij wijze van overgangsmaatregel, had moeten herzien met ingang van 1 maart 2019. Eiser had zich dan kunnen instellen op de achteruitgang van zijn inkomen.
8. De rechtbank oordeelt als volgt. Het onderzoek van verweerder heeft terecht uitgewezen dat eiser en [echtgenote] niet duurzaam gescheiden leven. Dat betekent dat eiser ten onrechte een pensioenuitkering naar de norm van een alleenstaande heeft ontvangen. Dit gegeven heeft verweerder er wettelijk toe verplicht om het pensioen van eiser te herzien. Het besluit om dit te doen, heeft verweerder dan ook terecht genomen. Het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Het is vaste rechtspraak dat aan een onjuiste besluitvorming uit het verleden niet een rechtens te honoreren vertrouwen kan worden ontleend dat een bestuursorgaan in de toekomst bij die onjuiste besluitvorming volhardt.Hieraan doet in het geval van eiser niet af dat in het besluit van 19 september 2001, waarbij zijn uitkering is toegekend naar de norm van een alleenstaande, is vermeld dat het pensioen definitief is vastgesteld. De rechtbank stelt vast dat verweerder het pensioen van eiser uitsluitend naar de toekomst heeft herzien. Verweerder heeft aldus niet in strijd met het vertrouwensbeginsel gehandeld.
9. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder geen wettelijke mogelijkheid heeft gehad om de herziening van de pensioenuitkering van eiser te laten ingaan op een latere datum dan 1 december 2018. Hetgeen eiser subsidiair heeft aangevoerd, kan hem dus niet baten.
10. Uit de alinea’s 8 en 9 volgt dat het beroep van eiser ongegrond is. Verweerder heeft het pensioen van eiser terecht per 1 december 2018 herzien naar de norm van een gehuwde. Voor een proceskostenveroordeling of toekenning van schadevergoeding is geen aanleiding.
Beslissing
-verklaart de beroepen in beide zaken ongegrond;
-wijst af het verzoek tot schadevergoeding in de zaak met nummer UTR 19/1889.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.Y. Wong, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 november 2019.
Afschrift verzonden aan partijen op: