ECLI:NL:CRVB:2015:3769
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Discretionaire bevoegdheid bij functietoewijzing binnen het ambtenarenrecht
In deze zaak gaat het om de ingangsdatum van een functie die aan betrokkene is toegewezen door de Minister van Defensie. Betrokkene, die sinds 1 juni 2010 in de functie van adjudant onderofficier was geplaatst, vervulde vanaf 2 februari 2012 de functie van [naam functie B] op waarnemingsbasis. De Minister heeft in een besluit van 17 april 2014 besloten om betrokkene per 1 mei 2014 de functie van [naam functie B] toe te wijzen. Dit besluit werd bestreden, omdat betrokkene de functie al eerder had vervuld en de noodzaak tot benoeming al vóór 3 maart 2014 bestond. De rechtbank Den Haag heeft het beroep van betrokkene gegrond verklaard en de ingangsdatum van de functietoewijzing vastgesteld op 1 november 2013. De Centrale Raad van Beroep bevestigt deze uitspraak en oordeelt dat de Minister niet in redelijkheid de functie pas per 1 mei 2014 aan betrokkene heeft kunnen toewijzen. De Raad benadrukt dat de toetsing van de discretionaire bevoegdheid van de Minister terughoudend dient te zijn, maar dat in dit geval de noodzaak tot benoeming al eerder bestond. De Raad veroordeelt de Minister in de proceskosten van betrokkene en legt een griffierecht op.