ECLI:NL:CRVB:2016:2439

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juni 2016
Publicatiedatum
28 juni 2016
Zaaknummer
15/2635 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van herplaatsingskandidaat bij Ministerie van Defensie na reorganisatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de afwijzing van een betrokkene voor de functie van medewerker bij het Ministerie van Defensie, na een reorganisatie waarbij verschillende functies zijn komen te vervallen. Betrokkene, die sinds 1 augustus 2007 werkzaam was in een andere functie, had gesolliciteerd naar de functie van medewerker, maar werd afgewezen omdat hij niet voldeed aan de functie-eisen. De rechtbank had eerder het besluit van de Commandant Landstrijdkrachten vernietigd wegens een motiveringsgebrek, omdat niet was aangetoond waarom de functie aan een verticale kandidaat was toegewezen terwijl horizontale kandidaten beschikbaar waren.

In hoger beroep heeft de Raad de argumenten van de Commandant Landstrijdkrachten gevolgd. De Raad oordeelde dat de rechtbank niet had moeten afzien van het in stand laten van de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, nu de Commandant in hoger beroep een toereikende motivering had gegeven voor de keuze voor verticale functietoewijzing. De Raad benadrukte dat de toetsing van de bestuursrechter terughoudend moet zijn, vooral als het gaat om discretionaire bevoegdheden van het bestuursorgaan. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten, en het nadere besluit van 19 augustus 2015 vernietigd omdat dit besluit zijn grondslag had verloren.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij functietoewijzing binnen de overheid en de noodzaak om de balans tussen horizontale en verticale functietoewijzing in acht te nemen, vooral in het kader van reorganisaties.

Uitspraak

15/2635 AW, 15/6709 AW
Datum uitspraak: 23 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
9 maart 2015, 14/3434 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
Commandant Landstrijdkrachten (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. M.M. van Breet een verweerschrift ingediend.
Op 19 augustus 2015 heeft appellant een nader besluit genomen. Betrokkene heeft hierop nadere gronden ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2016. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A.W.C. Naalden en D. van Goinga. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. N.T. van Os.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene is vanaf 1 augustus 2007 werkzaam in de functie van [naam functie 1] bij het Ministerie van Defensie. In verband met een reorganisatie kwamen de functies [functie 2] en [functie 3] te vervallen. Daar zijn zes algemene functies voor teruggekomen, met als benaming medewerker [functie 4] .
1.2.
Betrokkene heeft belangstelling getoond voor de functie medewerker [functie 5] bij afdeling [naam afdeling] , schaal 4 (medewerker [functie 5] ). Betrokkene en acht andere kandidaten hebben een gesprek met de selectiecommissie gehad. Nadien hebben nog drie kandidaten een gesprek met de selectiecommissie gehad. De competenties van de kandidaten zijn beoordeeld aan de hand van scores.
1.3.
Vijf van de zes beschikbare functies medewerker [functie 5] zijn toegewezen aan horizontale (uit schaal 4 afkomstige) kandidaten. De resterende functie is toegewezen aan een verticale (uit schaal 3 afkomstige) kandidaat.
1.4.
Appellant heeft bij besluit van 29 augustus 2013 betrokkene afgewezen voor de functie van medewerker [functie 5] . Betrokkene is als gevolg van deze afwijzing als herplaatsingskandidaat aangemerkt.
1.5.
Bij besluit van 17 maart 2014 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar van betrokkene het besluit van 29 augustus 2013 ongegrond verklaard. Volgens appellant is gebleken dat een zestal kandidaten hoger heeft gescoord dan betrokkene en daarmee staat volgens appellant vast dat betrokkene niet tot de beste geselecteerde kandidaten behoort.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, met bepalingen inzake proceskosten en griffierecht, het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietigd en bepaald dat appellant een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van de uitspraak. Daartoe heeft de rechtbank, op basis van de ter zitting gegeven toelichting, overwogen dat met de bonden is afgesproken dat bij de selectieprocedure rekening wordt gehouden met de balans tussen de horizontale en verticale vulling en dat eerst moet worden gekeken of horizontale kandidaten beschikbaar zijn voor vacante functies. Pas wanneer horizontale kandidaten niet beschikbaar zijn komen eventuele verticale kandidaten in beeld. Appellant moet alsnog met redenen omkleed aangeven waarom de functie verticaal is toegewezen, nu horizontale kandidaten beschikbaar waren.
3.1.
Bij besluit van 19 augustus 2015 (nader besluit) heeft appellant, ter uitvoering van de aangevallen uitspraak, een nieuwe beslissing op het bezwaar genomen. Daarbij is het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
3.2.
Betrokkene kan zich niet verenigen met de inhoud van het nader besluit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het al dan niet toewijzen van een functie berust op een discretionaire bevoegdheid. Dit brengt met zich dat de toetsing door de bestuursrechter van de gebruikmaking van die bevoegdheid terughoudend moet zijn (uitspraak van 29 oktober 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3769). De toetsing door de bestuursrechter is beperkt tot de vraag of appellant, gelet op hetgeen betrokkene tegen het besluit heeft ingebracht, niet in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen, dan wel of dat besluit in strijd komt met een geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel algemeen rechtsbeginsel.
4.2.
Defensiebreed wordt het beleid gehanteerd dat horizontale functietoewijzing boven verticale functietoewijzing gaat. Het beleid biedt appellant voorts de mogelijkheid af te wijken van de regel dat horizontale functietoewijzing voor verticale functietoewijzing gaat, indien de verschillen tussen kandidaten op voor de functie relevante competenties daartoe aanleiding geven.
4.3.
Appellant legt zich neer bij het oordeel van de rechtbank dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft. Hij heeft in hoger beroep aangevoerd dat ter zitting bij de rechtbank een aanvullende toelichting is gegeven op het bestreden besluit. Verwezen is naar het onder 4.2 omschreven beleid en toegelicht is dat betrokkene niet in voldoende mate voldeed aan de functie-eisen. Voorts is toegelicht dat appellant zich voor deze conclusie heeft gebaseerd op het advies van de selectiecommissie. Bij de selectie is belang gehecht aan onder meer de volgende eigenschappen: ‘opleiding’, ‘motivatie’ en ‘teamplayer’. De in het advies opgenomen selectiematrix bood voldoende rechtvaardiging om de vacature verticaal op te vullen in plaats van horizontaal. De selectiecommissie mocht voor de totstandkoming van het advies doorslaggevende betekenis toekennen aan het verloop van het selectiegesprek. Appellant heeft betoogd dat de rechtbank niet aan deze nadere motivering voorbij mocht gaan. De Raad begrijpt deze beroepsgrond aldus dat de rechtbank met inachtneming van deze nadere motivering - en na verdere beoordeling van de beroepsgronden - de rechtsgevolgen van het bestreden besluit op grond van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand had moeten laten.
4.4.
Appellant wordt gevolgd in zijn betoog. In dit geval heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd wegens een motiveringsgebrek. Uit een oogpunt van proceseconomie kan het aangewezen zijn de rechtsgevolgen in stand te laten indien het bestuursorgaan vasthoudt aan het besluit, dat besluit alsnog voldoende motiveert en de andere partijen zich daarover in voldoende mate hebben kunnen uitlaten. Aan deze voorwaarden is in dit geval voldaan. De gemachtigde van appellant heeft met de onder 4.3 weergegeven toelichting ter zitting bij de rechtbank alsnog een toereikende motivering gegeven voor de keuze voor verticale functietoewijzing, waarover betrokkene zich heeft kunnen uitlaten. Onder deze omstandigheden lag het op de weg van de rechtbank om met het herstel door de nadere motivering, de verdere beroepsgronden van betrokkene te beoordelen om tot een definitieve beslechting van het geschil te komen.
4.5.1.
Door betrokkene is in beroep tegen het bestreden besluit en in hoger beroep tegen het nadere besluit, samengevat, naar voren gebracht dat van ongeschiktheid geen sprake was. Niet kan worden uitgegaan van de juistheid van de scores in de selectiematrix. Ten onrechte is veel betekenis gehecht aan het verloop van het selectiegesprek.
4.5.2.
Betrokkene wordt hierin niet gevolgd. Dat betrokkene niet in voldoende mate aan de functie-eisen voldeed, is voldoende gemotiveerd in het bestreden besluit. Appellant mocht zich voor deze conclusie baseren op het advies van de selectiecommissie. Bij de selectie is belang gehecht aan de volgende eigenschappen: relevante opleidingen en werkervaring, motivatie, fysieke inzetbaarheid, verantwoordelijkheid, communiceren, mensgerichtheid, ‘voorkomen als gesprekspartner’ en het ‘passen in het team’. Uit de in het advies opgenomen selectiematrix blijkt dat zowel de benoemde horizontale kandidaten als de benoemde verticale kandidaat op vrijwel alle competenties een hogere score hebben behaald dan betrokkene. Betrokkene heeft ook in vergelijking met de benoemde verticale kandidaat aanzienlijk lagere scores behaald, waarbij enkele scores onvoldoende waren. Dit bood voldoende rechtvaardiging om de vacature verticaal op te vullen in plaats van horizontaal. De selectiecommissie mocht voor de totstandkoming van het advies doorslaggevende betekenis toekennen aan het verloop van het selectiegesprek. Dat laat onverlet dat, gelet op de gedingstukken, ook acht is geslagen op de wijze waarop appellant in het verleden heeft gefunctioneerd.
4.6.
Uit de overwegingen hiervoor volgt dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd, voor zover de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet in stand zijn gelaten. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand laten. Verder zal de Raad het nadere besluit, dat volgens artikel 6:19 en 6:24 van de Awb in het geding is betrokken, vernietigen omdat aan dit besluit de grondslag is ontvallen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij niet is bepaald dat de rechtsgevolgen
van het besluit van 17 maart 2014 in stand blijven;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 17 maart 2014 in stand blijven;
- vernietigt het besluit van 19 augustus 2015.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma als voorzitter en H.C.P. Venema en M. Kraefft als leden, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2016.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) C.A.W. Zijlstra

IJ