Uitspraak
OVERWEGINGEN
BESLISSING
van het besluit van 17 maart 2014 in stand blijven;
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de afwijzing van een betrokkene voor de functie van medewerker bij het Ministerie van Defensie, na een reorganisatie waarbij verschillende functies zijn komen te vervallen. Betrokkene, die sinds 1 augustus 2007 werkzaam was in een andere functie, had gesolliciteerd naar de functie van medewerker, maar werd afgewezen omdat hij niet voldeed aan de functie-eisen. De rechtbank had eerder het besluit van de Commandant Landstrijdkrachten vernietigd wegens een motiveringsgebrek, omdat niet was aangetoond waarom de functie aan een verticale kandidaat was toegewezen terwijl horizontale kandidaten beschikbaar waren.
In hoger beroep heeft de Raad de argumenten van de Commandant Landstrijdkrachten gevolgd. De Raad oordeelde dat de rechtbank niet had moeten afzien van het in stand laten van de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, nu de Commandant in hoger beroep een toereikende motivering had gegeven voor de keuze voor verticale functietoewijzing. De Raad benadrukte dat de toetsing van de bestuursrechter terughoudend moet zijn, vooral als het gaat om discretionaire bevoegdheden van het bestuursorgaan. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten, en het nadere besluit van 19 augustus 2015 vernietigd omdat dit besluit zijn grondslag had verloren.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij functietoewijzing binnen de overheid en de noodzaak om de balans tussen horizontale en verticale functietoewijzing in acht te nemen, vooral in het kader van reorganisaties.