ECLI:NL:CRVB:2019:2889

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 augustus 2019
Publicatiedatum
2 september 2019
Zaaknummer
18/599 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van functie aan ambtenaar en de beoordeling van geschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, werkzaam in de rang van [rang] bij de [Dienst], had zijn belangstelling kenbaar gemaakt voor een functie bij de afdeling [naam afdeling]. De staatssecretaris van Defensie had echter besloten deze functie niet aan appellant toe te wijzen, omdat hij niet de meest geschikte kandidaat was. De selectieprocedure had geleid tot de conclusie dat kandidaat B, die een hogere score had behaald vanwege zijn beheersing van de Engelse taal, de voorkeur kreeg. De Raad oordeelde dat de staatssecretaris in redelijkheid had kunnen besluiten om de functie aan B toe te wijzen, gezien de belangenafweging en het feit dat toewijzing aan appellant niet zou leiden tot bevordering. De Raad bevestigde de terughoudende toetsing van de bestuursrechter bij het gebruik van discretionaire bevoegdheid door het bestuursorgaan. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

18/599 MAW
Datum uitspraak: 22 augustus 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 12 december 2017, 17/4286 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Defensie, thans de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
PROCESVERLOOP
Dit geding dat aanvankelijk is gevoerd ten name van de Minister van Defensie is in verband met wijziging van taken voortgezet ten name van de Staatssecretaris van Defensie. Waar in deze uitspraak wordt gesproken over staatssecretaris wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de Minister van Defensie.
Namens appellant heeft mr. drs. M.H. Welter hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2018. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. Welter. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.M. Rentema‑Westerhof.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting zijn partijen in de gelegenheid gesteld de zaak in der minne te regelen. Nu dit niet is gelukt en partijen nadere inhoudelijke standpunten hebben ingenomen, heeft de Raad het onderzoek heropend en aan de staatssecretaris schriftelijk vragen gesteld. De staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek is vervolgens op 11 juli 2019 ter zitting voortgezet. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. Welter. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.I. Biharie‑Pronk en mr. L. Smith.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is in de rang van [rang] werkzaam bij de [Dienst] .
1.2.
Op 10 januari 2017 heeft appellant zijn belangstelling kenbaar gemaakt voor de functie van [naam functie] ( [functie] ) bij de afdeling [naam afdeling] met vacaturenummer [nummer] .
1.3.
Bij besluit van 17 februari 2017 is aan appellant meegedeeld dat de geambieerde functie niet aan hem is toegewezen omdat hij niet de meest geschikte kandidaat is. Het bezwaar daartegen is bij besluit van 12 mei 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de staatssecretaris kandidaat B terecht in beschouwing heeft genomen. De omstandigheid dat B niet volledig voldeed aan de eisen, zoals weergegeven in de vacaturetekst, is hierbij niet doorslaggevend. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de staatssecretaris ter zitting heeft toegelicht dat appellant niet de meest geschikte kandidaat was voor de functie. Uit de selectiematrix blijkt dat het Engels van kandidaat B uitstekend is geacht. Het Engels van appellant is voldoende, waarbij is vermeld dat hij af en toe moeite had bewoordingen te vinden. De staatssecretaris heeft toegelicht dat naar aanleiding van de selectiegesprekken scores zijn toegekend en dat kandidaat B op basis van objectieve criteria een hogere score is toegekend. Voorts heeft de staatssecretaris er in het bestreden besluit en ter zitting op gewezen dat het zijn taak is om herplaatsingskandidaten een primaire arbeidsplaats aan te bieden. De staatssecretaris heeft zich naar het oordeel van de rechtbank in het bestreden besluit in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat appellant niet in zijn belangen is geschaad. De staatssecretaris heeft meegewogen dat toewijzing aan appellant niet zou leiden tot bevordering. Voorts wordt appellant niet gehinderd in zijn loopbaan, aangezien hij tot 1 november 2018 op een functie is geplaatst en de termijn van zijn huidige functie, op zijn verzoek, met een jaar is verlengd. De enkele omstandigheden dat appellant een verdere loopbaan ambieert op [naam afdeling] , en dat hij mogelijk vanuit de geambieerde functie op den duur bevorderd zou kunnen worden, brengen niet mee dat de staatssecretaris de belangenafweging niet in redelijkheid in zijn nadeel heeft kunnen laten uitvallen.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het al dan niet toewijzen van een functie, met inbegrip van de te hanteren functie-eisen, berust op een discretionaire bevoegdheid. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 29 oktober 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3769) brengt dit met zich dat de toetsing door de bestuursrechter van de gebruikmaking van die bevoegdheid terughoudend is. Zij is in beginsel beperkt tot de beantwoording van de vraag of het bestuursorgaan bij afweging van alle betrokken belangen niet in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
4.2.
In de vacaturetekst voor de geambieerde functie is onder meer het volgende opgenomen: “De militair in de rang van [rang] die [opleiding] geslaagd is, dan wel de [opleiding] volgt, wordt voor deze [rang] functie NIET in beschouwing genomen”. Appellant en B waren de enige sollicitanten die zijn toegelaten tot de sollicitatiegesprekken. De functie is bij besluit van 6 juni 2017 toegewezen aan B.
4.3.
Appellant heeft aangevoerd dat hij als enige aan de vacature-eisen voldeed, maar dat de functie ten onrechte is toegewezen aan B die overgekwalificeerd was omdat hij de Leergang [opleiding] ( [opleiding] ) heeft gevolgd, terwijl in de vacaturetekst was opgenomen dat militairen die deze opleiding hebben gevolgd niet in beschouwing worden genomen. De gedachte achter deze beleidsmatige uitsluiting is dat [opleiding] opgeleide [rang] moeten doorstromen naar [rang 2 functies]. Deze doorstroommogelijkheden zijn aanwezig omdat er meer dan voldoende vacante [rang 2 functies] zijn, waar B op had kunnen solliciteren. B heeft deze andere mogelijkheden, die al jarenlang binnen zijn bereik lagen, onvoldoende benut en wordt op deze manier voor zijn passieve houding beloond. Door de toewijzing van de functie aan B is jegens appellant sprake van verdringing, waartegen het beleid juist bescherming beoogt te bieden. De geambieerde functie was voor appellant een unieke mogelijkheid om zijn loopbaan vorm te geven. De belangenafweging had in zijn voordeel moeten uitvallen.
4.4.
De staatssecretaris heeft erop gewezen dat B per 1 februari 2017 de status van interne herplaatsingskandidaat had en dat hij niet beschikte over een primaire arbeidsplaats. In een dergelijke situatie heeft de organisatie vanuit goed werkgeverschap een inspanningsverplichting om aan de medewerker een primaire arbeidsplaats toe te wijzen. In overleg met de decentrale herplaatsingscommissie is gekeken naar een passende oplossing. Om B zo snel mogelijk te kunnen plaatsen, is er voor gekozen om hem, ook al had hij de [opleiding] gevolgd, toch in beschouwing te nemen voor de functie. In de nadere standpuntbepaling van 6 november 2018 heeft de staatssecretaris hieraan toegevoegd dat iedere militair verantwoordelijk is voor de eigen carrière; als een militair om moverende redenen niet besluit te willen doorgroeien naar een functie in een hogere rang, kan dit niet aan de staatssecretaris worden tegengeworpen.
4.5.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat niet gezegd kan worden dat de staatssecretaris niet in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om B voor de door appellant geambieerde functie in beschouwing te nemen. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat het iedere medewerker, dus ook een herplaatsingskandidaat, vrij staat om zijn of haar belangstelling kenbaar te maken voor een vacante functie, ook als niet wordt voldaan aan de eisen die in de vacaturetekst zijn opgenomen. Op de staatssecretaris rustte op grond van het Sociaal Beleidskader Defensie 2012-2016 een inspanningsverplichting om aan B een primaire arbeidsplaats toe te wijzen. Gelet op deze verantwoordelijkheid heeft de staatssecretaris, na overleg met de decentrale herplaatsingscommissie, B voor de functie in beschouwing genomen. Tijdens de selectieprocedure is aan B vanwege zijn beheersing van de Engelse taal een hogere score dan aan appellant toegekend, zoals blijkt uit de registratie van de selectiegesprekken. Dit gegeven, in combinatie met de omstandigheid dat, zoals de rechtbank heeft overwogen, toewijzing van de functie aan appellant niet zou leiden tot bevordering en hij niet belemmerd wordt in zijn loopbaan, brengt ook de Raad tot de conclusie dat de staatssecretaris bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid heeft kunnen weigeren om aan appellant de door hem geambieerde functie toe te wijzen.
4.6.
Uit 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en H. Lagas en H. Benek als leden, in tegenwoordigheid van S.H.H. Slaats als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2019.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) S.H.H. Slaats
lh