ECLI:NL:CRVB:2015:3214

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 september 2015
Publicatiedatum
23 september 2015
Zaaknummer
14/6880 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering na beoordeling geschiktheid tot arbeid als moskeemedewerker

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van betrokkene, die als moskeemedewerker werkzaam was. Betrokkene had zich op 19 november 2012 ziek gemeld vanwege psychische en lichamelijke klachten, waarna zijn dienstverband eindigde op 31 december 2012. De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant) heeft op basis van een rapport van een verzekeringsarts geconcludeerd dat betrokkene geschikt was voor zijn laatst verrichte arbeid en heeft zijn uitkering per 24 februari 2014 beëindigd.

De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat de functie van moskeemedewerker met verlichtende aspecten als 'zijn arbeid' moest worden beschouwd en dat de verlichtende aspecten een rol speelden bij de beoordeling van de ongeschiktheid tot werken. De rechtbank verklaarde het beroep van betrokkene gegrond en vernietigde het bestreden besluit van appellant.

In hoger beroep heeft appellant betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bestreden besluit in strijd met de Ziektewet was genomen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank had miskend dat de functie van moskeemedewerker met verlichtende aspecten geen verzwarende aspecten met zich meebracht. De Raad concludeerde dat de verzekeringsartsen een goed beeld hadden van de werkzaamheden van betrokkene en dat appellant op juiste gronden de Ziektewet-uitkering had beëindigd. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van betrokkene werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

14/6880 ZW
Datum uitspraak: 23 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
21 november 2014, 14/969 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[betrokkene], te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. drs. F. Westenberg, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 augustus 2015. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.M.G. van Nieuwburg. Namens betrokkene is verschenen mr. drs. Westenberg.

OVERWEGINGEN

1. Betrokkene was werkzaam als kantine- en schoonmaakmedewerker in een moskee (moskeemedewerker) voor 36 uur per week. De belasting in de functie (taken en werkzaamheden) was daarbij afgestemd op de belastbaarheid van betrokkene. Als hij bepaalde werkzaamheden structureel of incidenteel niet kon uitvoeren, dan werden deze door anderen van hem overgenomen. Op 19 november 2012 heeft hij zich ziek gemeld voor zijn werk door psychische en lichamelijke klachten. Het dienstverband is per 31 december 2012 beëindigd. Aan betrokkene is een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend. Op basis van een rapport van een verzekeringsarts die betrokkene op 17 februari 2014 op het spreekuur heeft gezien, heeft appellant bij besluit van 17 februari 2014 aan betrokkene meegedeeld dat hij met ingang van 24 februari 2014 geen recht heeft op ziekengeld, omdat hij geschikt wordt geacht voor de maatgevende arbeid. Bij besluit van 20 maart 2014 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 17 februari 2014 ongegrond verklaard. Daartoe is verwezen naar het rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 maart 2014.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het besluit van 17 februari 2014 herroepen. Tevens heeft de rechtbank bepalingen gegeven over proceskosten en griffierecht. De rechtbank heeft daartoe eerst vastgesteld dat tussen partijen niet in geschil is dat de functie van moskeemedewerker met verlichtende aspecten moet worden gezien als “zijn arbeid”. Partijen zijn verdeeld over de vraag in hoeverre die verlichtende aspecten een rol spelen bij de beoordeling van de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid. Naar het oordeel van de rechtbank dienen bij de toetsing aan vergelijkbare functies bij een andere werkgever in het kader van de beoordeling van de ongeschiktheid tot werken van betrokkene, de verlichtende aspecten van zijn arbeid te worden meegenomen. De rechtbank is van oordeel dat appellant betrokkene niet hersteld heeft kunnen verklaren voor zijn arbeid, nu de functie van moskeemedewerker met verlichtende aspecten naar verwachting niet op de arbeidsmarkt voorkomt. Van het verrichten van zijn arbeid bij een soortgelijke werkgever kan dan geen sprake zijn zodat het bestreden besluit in strijd met artikel 19, vijfde lid, van de ZW is genomen en daarom vernietigd moet worden. De rechtbank heeft voorts aanleiding gezien om zelf in de zaak te voorzien door het besluit van 17 februari 2014 te herroepen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant (samengevat) aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat het bestreden besluit in strijd met artikel 19, vijfde lid, van de ZW is genomen en daarom vernietigd zou moeten worden. Appellant heeft daarbij gewezen op de uitspraak van de Raad van 6 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ0672.
3.2.
In verweer heeft betrokkene verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot het volgende oordeel.
4.1.
Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor het intreden van de ongeschiktheid tot werken verrichte arbeid (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 3 december 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BG6951). In het vijfde lid van artikel 19 van de ZW is, voor zover hier van belang, bepaald dat ten aanzien van een verzekerde die geen werkgever heeft (een zogeheten vangnetter) onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wordt verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend voor zijn arbeid zijn.
4.2.
In de in 3.1 vermelde uitspraak van de Raad van 6 februari 2013, is over de betekenis van het vijfde lid van artikel 19 van de ZW overwogen dat deze bepaling is geschreven met het doel om voor vangnetters zonder werkgever het begrip zijn arbeid te verruimen door, in het geval sprake is van bijzondere aspecten van het werk welke een werkhervatting in de weg staan, deze buiten beschouwing te laten. Gelet op dit doel dienen alleen bijzondere verzwarende aspecten van het laatst verrichte werk buiten beschouwing gelaten te worden. Door de rechtbank is miskend dat, nu vaststaat dat de functie moskeemedewerker met verlichtende aspecten moet worden beschouwd als zijn arbeid, in het onderhavige geval geen sprake is van verzwarende aspecten in voormelde zin, zodat de maatstaf voor de in aanmerking te nemen arbeid wordt gevormd door het werk van moskeemedewerker zoals betrokkene dat laatstelijk verrichte (vergelijk de uitspraak van de Raad van 13 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1317). Gelet op het in het dossier aanwezige rapport van de arbeidsdeskundige van 10 december 2013, hebben de verzekeringsartsen bij hun beoordeling een goed beeld gehad van de aard en de zwaarte van de werkzaamheden van betrokkene en op basis van zorgvuldig onderzoek inzichtelijk en overtuigend geconcludeerd dat betrokkene met ingang van 24 februari 2014 geschikt was om zijn arbeid te verrichten. Voorts onderschrijft de Raad het standpunt van appellant dat, nu de onderhavige beoordeling in het kader van de ZW juist ziet op de laatst verrichte arbeid, het niet relevant is of de functie ook elders op de arbeidsmarkt voorkomt. Appellant heeft op juiste gronden de ZW-uitkering van betrokkene met ingang van 24 februari 2014 beëindigd.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en E.W. Akkerman en F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van K. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 september 2015.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) K. de Jong

HD