In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellante, die sinds 1978 een uitkering ontvangt op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), had een toeslag aangevraagd op haar uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had deze toeslag met terugwerkende kracht ingetrokken en een terugvordering van onverschuldigd betaalde toeslag opgelegd, omdat het inkomen van appellante en haar echtgenoot boven het sociaal minimum lag. De rechtbank had de beroepen van appellante tegen de besluiten van het Uwv ongegrond verklaard.
De Centrale Raad oordeelde dat appellante de inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van de inkomsten van haar echtgenoot, die een Ziektewet- en WIA-uitkering ontving. De Raad bevestigde dat het Uwv de toeslag terecht had ingetrokken en de terugvordering had opgelegd. Echter, de opgelegde boete van € 1.990,- werd vernietigd, omdat deze niet aan appellante had mogen worden opgelegd volgens het beleid dat gold tot 1 januari 2013. De Raad oordeelde dat de boete voor rekening van de partner van appellante moest komen, aangezien alleen zijn inkomsten waren verzwegen. De uitspraak leidde tot een gedeeltelijke vernietiging van de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij het beroep tegen het boetebesluit gegrond werd verklaard en het besluit werd herroepen.