In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de herziening en terugvordering van WIA- en ZW-uitkeringen van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Raad had eerder op 2 april 2014 een tussenuitspraak gedaan, waarin werd vastgesteld dat het Uwv gebreken had in de motivering van eerdere besluiten. Ter uitvoering van deze tussenuitspraak heeft het Uwv op 16 mei 2014 en 13 oktober 2014 nieuwe besluiten genomen. Appellant had werkzaamheden verricht die van invloed waren op zijn uitkering, maar had de inlichtingenplicht geschonden door deze niet te melden. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende medische en arbeidskundige grondslagen had voor de herziening van de uitkering en dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De Raad verklaarde het beroep tegen de nieuwe besluiten ongegrond en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, met uitzondering van de vernietiging van de besluiten van 20 oktober 2011 en 7 februari 2012, die niet deugdelijke motiveringen hadden. De kosten van rechtsbijstand voor appellant werden door het Uwv vergoed.