Uitspraak
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 1.001,44;
- bepaalt dat van het Uwv een griffierecht van € 478,- wordt geheven.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de intrekking en terugvordering van een WAO-uitkering van betrokkene, die sinds 1997 een uitkering ontving vanwege arbeidsongeschiktheid door psychische klachten. Het Uwv had de uitkering per 1 augustus 2011 opgeschort en later ingetrokken, omdat zij meende dat betrokkene onjuiste informatie had verstrekt en dat er geen sprake meer was van arbeidsongeschiktheid. De rechtbank had in eerste aanleg de intrekking van de uitkering met terugwerkende kracht over de periode van 25 april 1997 tot 1 augustus 2011 vernietigd, maar het beroep tegen de opschorting per 1 augustus 2011 gegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep heeft de bevindingen van de verzekeringsartsen en de rapporten van psychiater K. Visser en zenuwarts prof. dr. E.J. Colon in overweging genomen. De Raad concludeert dat er onvoldoende bewijs is voor de stelling van het Uwv dat betrokkene haar klachten heeft voorgewend. De Raad oordeelt dat de intrekking van de uitkering met terugwerkende kracht in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel, omdat er onvoldoende gronden zijn om te concluderen dat betrokkene vanaf april 1997 niet arbeidsongeschikt was. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en veroordeelt het Uwv in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 1.001,44.