ECLI:NL:CRVB:2015:1406
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en eerste ziektedag in het kader van de Wet WIA
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant, die als bankmedewerker werkzaam was en op 31 maart 2010 volledig uitviel vanwege psychische klachten. Appellant diende op 7 november 2011 een aanvraag in voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) stelde na medisch onderzoek een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op en concludeerde dat appellant met ingang van 28 maart 2012 recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, waarbij hij 53% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv handhaafde de FML en de mate van arbeidsongeschiktheid, wat leidde tot een wijziging in de beoordeling van de geschiktheid van bepaalde functies.
De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond, waarbij werd geoordeeld dat het Uwv terecht 31 maart 2010 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag had aangemerkt. Appellant stelde in hoger beroep dat hij als medische afzakker moest worden beschouwd en dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag eerder had moeten worden vastgesteld. Hij voerde aan dat het Uwv een verkeerde maatman had gehanteerd en dat zijn FML onjuist was ingevuld.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om de eerste arbeidsongeschiktheidsdag op een eerdere datum te stellen. De Raad concludeerde dat het Uwv de FML op juiste gronden had ingevuld en dat de door appellant ingebrachte medische gronden niet voldoende waren om tot een andere conclusie te komen. De beslissing van het Uwv werd bevestigd, en het verzoek om vergoeding van wettelijke rente werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer op 6 mei 2015.