RECHTBANK ALKMAAR
Sector bestuursrecht
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 mei 2012 in de zaak tussen
[eiseres], te [woonplaats], eiseres,
(gemachtigde: mr. K.U.J. Hopman),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (districtskantoor Alkmaar), verweerder
(gemachtigde: J.A. de Haan).
Bij besluit van 10 augustus 2011 heeft verweerder eiseres met ingang van 14 september 2011 een arbeidsongeschiktheidsuitkering toegekend, uitgaande van een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%.
Bij besluit van 21 december 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2012. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1. Eiseres heeft van 2001 tot 2005 gewerkt als medewerker preventieve tandzorg voor 32 uur per week. Op 11 november 2005 heeft zij zich ziek gemeld vanuit een werkloosheidssituatie. In de Ziektewetperiode heeft geen hervatting in arbeid plaatsgevonden. Na het doorlopen van de wettelijke wachttijd heeft verweerder geweigerd aan eiseres met ingang van 9 november 2007 een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was in de zin van die wet. Op 16 september 2009 heeft eiseres zich weer arbeidsongeschikt gemeld. Op 13 juli 2011 is zij bij verzekeringsarts M.J. van Rosmalen op het spreekuur verschenen. Van Rosmalen heeft in zijn rapportage van 15 juli 2011 als diagnose dysthyme stoornis en aspecifieke somatische klachten en moeheid gesteld. Daarbij heeft hij informatie van behandelend psycholoog J. Visser van 25 maart 2011 betrokken. De beperkingen van eiseres zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 15 juli 2011. Aan de hand van de FML heeft arbeidsdeskundige J. Eijssens functies geselecteerd. In het door hem op 27 juli 2011 uitgebrachte rapport is vermeld dat, gezien de aan de geselecteerde functies te ontlenen loonwaarde, het verlies aan verdiencapaciteit van eiseres 74,44 % is. Vervolgens heeft verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 35 tot 80%.
1.2. In de bezwaarprocedure heeft bezwaarverzekeringsarts A.J.D. Versteeg de dossiergegevens bestudeerd. Daarnaast is hij bij de hoorzitting op 30 november 2011 aanwezig geweest. In zijn rapportage van 30 november 2011 komt Versteeg tot de conclusie dat de door de verzekeringsarts gestelde hoofddiagnose dysthyme stoornis kan worden gevolgd en dat vanuit dat perspectief ook de toegekende urenbeperking kan worden geplaatst. Volgens Versteeg komt eiseres niet in aanmerking voor een beperking in vasthouden of verdelen van de aandacht. Wel dienen, aldus Versteeg, vanwege de verminderde concentratie van eiseres nadere beperkingen te worden geduid in gerelateerde begrippen als ‘geen afleiding door activiteiten van anderen’ en ‘werksituatie zonder storingen en onderbrekingen’. Een voorspelbare werksituatie acht Versteeg daarentegen niet van toepassing op een dysthyme stoornis. De FML behoeft naar zijn mening op deze onderdelen bijstelling.
1.3. Bezwaararbeidsdeskundige M.E. van der Molen heeft na heroverweging geen aanleiding gezien om af te wijken van de conclusie van arbeidsdeskundige Eijssens dat de drie geduide functies geschikt zijn voor eiseres. Van der Molen heeft in haar rapportage van 16 december 2011 de signaleringen bij deze functies van een motivering voorzien. Zij is tot de conclusie gekomen dat de aanpassing van de FML door de bezwaarverzekeringsarts niet leidt tot het schrappen van één of meer functies. Daarbij heeft zij in aanmerking genomen dat de bezwaarverzekeringsarts desgevraagd per mail een nadere toelichting heeft gegeven, die erop neerkomt dat bij eiseres sprake is van een beperkte inprenting c.q. geheugen en dat zolang de collega’s in bijvoorbeeld de kantoortuin of in de productiehal zich niet met haar werk bemoeien, er geen probleem is.
Verweerder heeft vervolgens bij het bestreden besluit onder verwijzing naar de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige het primaire besluit gehandhaafd.
2. Voor de beoordeling van de zaak is de volgende wetgeving van belang.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Ingevolge artikel 5 van de WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de WIA ontstaat recht op een WGA-uitkering voor de verzekerde die ziek wordt, indien:
a. hij de wachttijd heeft doorlopen;
b. hij gedeeltelijk arbeidsgeschikt is; en
c. er op hem geen uitsluitingsgrond van toepassing is.
Ingevolge artikel 54, tweede lid, van de WIA ontstaat het recht op een WGA-uitkering niet eerder dan op de eerste dag na afloop van de wachttijd of, indien op die dag de uitsluitingsgrond, bedoeld in artikel 43, onderdeel b, van toepassing is, op de dag dat zich die uitsluitingsgrond niet meer voordoet.
3. Eiseres voert aan dat zowel de medische als de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit niet deugdelijk is. Zij stelt daartoe – zakelijk weergegeven – dat zij meer beperkt is dan door bezwaarverzekeringsarts Versteeg is aangenomen. Volgens eiseres is er ten onrechte geen beperking ten aanzien van het vasthouden/verdelen van aandacht in de FML opgenomen, terwijl er wel aanvullende beperkingen in de rubriek persoonlijk functioneren zijn gesteld. Zij doet in dit verband een beroep op een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 13 mei 2011, LJN: BQ4675. Voorts stelt eiseres dat de geduide functies niet passend zijn. Zo moeten er binnen deze functies taken worden uitgevoerd die extra concentratie vergen. Een dergelijke concentratie kan van haar, gezien haar beperkingen, niet worden verwacht. Eiseres verwijst in dit verband naar een uitspraak van de CRvB van 25 augustus 2010, LJN: BN 5555.
4. Vaststaat dat in de gewijzigde FML van 15 juli 2011 geen beperkingen voor persoonlijk functioneren op de beoordelingspunten 1.1 tot en met 1.8. zijn opgenomen. Bezwaarverzekeringsarts Versteeg heeft in zijn rapportage van 30 november 2011 vermeld dat eiseres hiervoor niet in aanmerking komt, omdat voor een beperking in vasthouden of verdelen van de aandacht in diagnostische zin sprake moet zijn van psychose, manie of ernstige depressie. Verder geldt, aldus Versteeg, dat als de zelfverzorging en de rol in het samenlevingsverband normaal zijn, er geen sprake kan zijn van een beperking in vasthouden of verdelen van de aandacht. Omdat de verminderde concentratie van eiseres anderzijds moet worden onderkend en de rol in het samenlevingsverband wel enige beperkingen vertoont, dienen volgens Versteeg onder rubriek 1.9 aanvullende beperkingen te worden geduid. Zo is onder beoordelingspunt 1.9.4. van de FML bepaald dat eiseres is aangewezen op werk waarbij zij niet wordt afgeleid door activiteiten van anderen, en onder beoordelingspunt 1.9.6. dat eiseres is aangewezen op een werksituatie zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen. Verweerder heeft zich blijkens het bestreden besluit aan het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts geconformeerd.
5. De bezwaarverzekeringsarts heeft bij het invullen van de FML gebruik gemaakt van de “Basisinformatie CBBS” (2009). Ten opzichte van de voorheen geldende “Gebruikershandleiding CBBS” en de “Werkinstructie CBBS” bevat de Basisinformatie CBBS diverse wijzigingen. Ten aanzien van beoordelingspunt 1.1 ‘Vasthouden van de aandacht’ en beoordelingspunt 1.2 ‘Verdelen van de aandacht’ is in de Basisinformatie CBBS vermeld dat over het algemeen een afwijking in het vasthouden/verdelen van de aandacht alleen zal voorkomen bij mensen met een ernstige stoornis. Als vuistregel wordt gehanteerd dat er, als de zelfverzorging normaal is en zeker als de rol in het samenlevingsverband normaal is, geen sprake kan zijn van een stoornis in het vasthouden/verdelen van de aandacht als bedoeld onder deze beoordelingspunten.
6. De rechtbank stelt voorop dat uitgangspunt bij de verzekeringsgeneeskundige beoordeling dient te zijn de vraag of er sprake is van een ziekte of gebrek en niet de vraag welke ziekte het betreft, laat staan of het een ernstige ziekte betreft. Indien is vastgesteld dat sprake is van een ziekte dan wel gebrek moet vervolgens worden beoordeeld of hieruit beperkingen voortvloeien. De FML geeft op de genoemde beoordelingspunten gradaties aan waartussen de verzekeringsarts kan kiezen.
Zoals deze rechtbank eerder heeft geoordeeld in haar uitspraak van 12 januari 2012, LJN: BV1949, miskent verweerder door als uitgangspunt te nemen dat op die beoordelingspunten in beginsel slechts ernstige stoornissen - met name de daargenoemde voorbeelden van psychose, manie of ernstige depressie - tot beperkingen kunnen leiden, de wettelijke systematiek en is sprake van een rechtens onaanvaardbare invulling van wettelijke begrippen. Of een stoornis (in abstracto) al dan niet ernstig is, is in het wettelijk stelsel immers niet relevant; relevant is of een bepaalde stoornis in het individuele geval leidt tot beperkingen. Daar komt bij dat er geen wetenschappelijke onderbouwing is gegeven voor het door verweerder in de Basisinformatie CBBS gehanteerde categorische onderscheid tussen het al dan niet voortvloeien van beperkingen uit ernstige dan wel minder ernstige stoornissen. De in de Basisinformatie CBBS neergelegde gedragsregel gaat op dit punt het wettelijk kader te buiten.
7. Bezwaarverzekeringsarts Versteeg heeft naar aanleiding van zijn bevindingen volstaan met het opnemen van specifieke voorwaarden voor het persoonlijk functioneren in arbeid onder rubriek 1.9 van de FML. In CBBS zijn ‘specifieke voorwaarden voor het persoonlijk functioneren in arbeid’ de voorwaarden die gerealiseerd moeten zijn om de cliënt, ondanks zijn beperkingen in persoonlijk functioneren, in staat te stellen om in arbeid te functioneren, aldus de Basisinformatie CBBS. Dergelijke voorwaarden kunnen dus naar oordeel van de rechtbank slechts worden gesteld als het functioneren in arbeid hiertoe noopt vanwege gestelde beperkingen op de beoordelingspunten 1.1 tot en met 1.8.
Versteeg heeft geen beperkingen in het vasthouden en verdelen van de aandacht opgenomen, terwijl die beperkingen, zo staat in de Basisinformatie CBBS vermeld, een relatie hebben met de door Versteeg wel van toepassing geachte beoordelingspunten 1.9.4 en 1.9.6. Het door Versteeg aangevoerde argument, dat er gelet op het ontbreken van een ernstige stoornis geen indicatie is voor beperkingen ten aanzien van vasthouden en verdelen van de aandacht kan de rechtbank niet volgen. Deze motivering berust, gelet op het vorenoverwogene, op een met de wet strijdige gedragsregel en acht de rechtbank dus onvoldoende. Door Versteeg wordt onderkend dat eiseres problemen heeft met haar concentratie en dat de rol in het samenlevingsverband niet normaal is. De rechtbank is onvoldoende overtuigd van de juistheid van het standpunt van Versteeg dat er desondanks geen aanleiding is om beperkingen onder de beoordelingspunten 1.1. tot en met 1.8, en mogelijk ook onder rubriek 2 sociaal functioneren, aan te nemen. Eiseres heeft in dit verband terecht verwezen naar de uitspraak van de CRvB van 13 mei 2011, LJN: BQ4675, waarin een soortgelijke situatie aan de hand was.
8. De conclusie is daarom dat de medische grondslag van het bestreden besluit ontoereikend is en dat het bestreden besluit in zoverre een deugdelijke motivering ontbeert.
9.1. Wat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit betreft overweegt de rechtbank dat verweerder aan de schatting de functies administratief medewerker (beginnend; sbc-code 315090), productiemedewerker textiel, geen kleding (sbc-code 272043) en textielproductenmaker (sbc-code 111160) ten grondslag heeft gelegd. Van elke geselecteerde functie bevat het dossier een formulier Resultaat functiebeoordeling. Hierin is onder andere de inhoud van de functie beschreven, met inbegrip van de taken, de functiebelasting en de selectiegegevens van deze functie. Alle belastingpunten zijn op dit formulier geclassificeerd met de letter K (klant, niet matchend punt op de FML), de letter B (matchend punt, zowel klant als functie) of de letter F (niet-matchend punt aan functiekant). Mogelijke overschrijdingen van de (medische) belastbaarheid worden aangeduid met ‘signaleringen’. Op de signaleringen in de CBBS uitdraai wordt door de (bezwaar)arbeidsdeskundige een nadere motivering gegeven om de geschiktheid van de functie voor de klant aan te tonen.
9.2. De rechtbank stelt vast dat in alle geselecteerde functies op beoordelingspunt 7.1. (Probleemoplossen) een signalering voorkomt. Bezwaararbeidsdeskundige M.E. van der Molen heeft in haar rapportage van 16 december 2011 geconcludeerd dat deze signalering geen overschrijding van de belastbaarheid betekent. In verband hiermee heeft zij naar voren gebracht dat eiseres niet beperkt is voor de rubriek 1.1 tot en met 1.8 en dat daarom de geduide functies qua probleemoplossen zonder voorbehoud passend zijn. De rechtbank acht deze motivering niet toereikend. Eiseres is weliswaar niet beperkt geacht voor genoemde rubriek, maar niet in geschil is – en dat blijkt ook uit het vorenoverwogene - dat zij vanwege haar dysthyme stoornis wel degelijk beperkingen ondervindt in haar persoonlijk functioneren. Een nadere afweging had daarom naar het oordeel van de rechtbank niet achterwege gelaten mogen worden.
Verder had nader gemotiveerd moeten worden waarom de geduide functie ‘productiemedewerker textiel, geen kleding (afbiester dekbedden/slaapzakken)’ geschikt is voor eiseres. In de beschrijving van deze functie is vermeld dat een onderdeel van de werkzaamheden is dat de medewerker ‘het dekbed geconcentreerd door de machine geleidt waarbij in dezelfde arbeidsgang gestikt, gebiest en gesneden wordt’. Uitgaande van de bij eiseres aanwezige verminderde concentratie, is de rechtbank - zonder nadere motivering van verweerder - er niet van overtuigd dat zij deze functie kan uitoefenen. Voorts stelt de rechtbank vast dat de bezwaararbeidsdeskundige in haar rapportage van 16 december 2011 niet heeft gemotiveerd waarom de signalering op beoordelingspunt 1.9.6 in de functie ‘medewerker gordijnenatelier’ geen overschrijding van de belastbaarheid betekent.
Het bestreden besluit mist dus ook een deugdelijke arbeidskundige grondslag.
10. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 874,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de rechtsbijstand, moet verweerder op grond van artikel 8:75, tweede lid, van de Awb het bedrag van de proceskosten betalen aan de griffier van de rechtbank.
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 41,00 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 874,00 te betalen aan de griffier.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, rechter, in aanwezigheid van mr. S.L. Toorenburg-Bovenkerk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2012
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.