ECLI:NL:CRVB:2013:2889

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2013
Publicatiedatum
18 december 2013
Zaaknummer
12-3348 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en recht op loongerelateerde WGA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Alkmaar. De zaak betreft de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene die zich ziek had gemeld in verband met psychische klachten. De verzekeringsarts had vastgesteld dat de betrokkene een mate van arbeidsongeschiktheid van 74% had en recht op een loongerelateerde WGA-uitkering. De rechtbank had het besluit van het Uwv vernietigd, omdat de medische en arbeidskundige grondslag niet deugdelijk was. De Raad oordeelde echter dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende inzichtelijk had gemotiveerd op basis van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en dat de door de rechtbank aangevoerde bezwaren tegen de Basisinformatie niet opgingen. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond. De Raad benadrukte dat de beoordeling door de verzekeringsarts voldoende gemotiveerd moet zijn, maar dat de afwezigheid van een ernstige stoornis niet automatisch betekent dat er geen beperkingen kunnen worden aangenomen. De Raad volgde de bezwaarverzekeringsarts in zijn conclusie dat er geen aanleiding was om beperkingen aan te nemen in de rubrieken 1.1 tot en met 1.8, en dat de geselecteerde functies voor de betrokkene geschikt waren.

Uitspraak

12/3348 WIA
Datum uitspraak: 11 december 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 3 mei 2012, 12/70 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. K.U.J. Hopman, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2013. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door E.C. van der Meer. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door
mr. Hopman.

OVERWEGINGEN

1.1. Betrokkene was laatstelijk werkzaam als medewerker preventieve tandzorg voor 32 uur per week. Vanuit de situatie dat zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, heeft betrokkene zich op 16 september 2009 ziek gemeld in verband met psychische klachten. De verzekeringsarts heeft onderzoek verricht naar de belastbaarheid van betrokkene. Daarbij heeft hij de informatie van de behandelend psycholoog betrokken. De verzekeringsarts heeft als diagnoses gesteld dysthyme stoornis en aspecifieke somatische klachten en moeheid. Hij heeft beperkingen aangenomen in de rubrieken 1 en 2 alsmede enkele lichamelijke beperkingen en betrokkene geschikt geacht voor fysiek lichte arbeid voor maximaal halve dagen. De arbeidsdeskundige heeft drie voor betrokkene geschikt geachte functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld van 74%. Bij besluit van
10 augustus 2011 heeft appellant vastgesteld dat betrokkene vanaf 14 september 2011 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering. Betrokkene heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.2. In het in bezwaar opgemaakte rapport van 30 november 2011 heeft de bezwaarverzekeringsarts het volgende overwogen:
“Met als hoofddiagnose dysthyme stoornis kan de primaire oordeelsvorming worden gevolgd. Vanuit dit perspectief kan ook de toegekende urenbeperking worden geplaatst, bekend is immers dat een dysthyme stoornis gepaard gaat met chronische vermoeidheid. Ook verminderde concentratie kan een persisterend symptoom zijn, echter getoetst aan de richtlijnen CBBS moet worden geconstateerd dat voor een beperking in vasthouden of verdelen van aandacht in diagnostische zin sprake moet zijn van een psychose, manie of ernstige depressie. Bovendien geldt als vuistregel dat als de zelfverzorging en de rol in het samenlevingsverband normaal zijn, er geen sprake kan zijn van een beperking in vasthouden of verdelen van de aandacht. Anderzijds moet de verminderde concentratie worden onderkend en vertoont de rol in het samenlevingsverband wel enige beperkingen. Wederom volgens de richtlijnen CBBS dienen in dergelijk geval beperkingen worden geduid in gerelateerde begrippen als ‘geen afleiding door activiteiten van anderen’ en ‘werksituatie zonder storingen en onderbrekingen.’ Daarentegen is een voorspelbare werksituatie niet van toepassing op een dysthyme stoornis. Tenslotte kan de geduide beperking t.a.v. vaste, bekende werkwijzen ook in relatie worden gezien met beperkte concentratie. Aldus wordt het persoonlijk functioneren op drie onderdelen herzien.”
1.3. De bezwaarverzekeringsarts heeft vervolgens op 13 december 2011 in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) de door de verzekeringsarts aangenomen beperking bij 1.9.5 (de cliënt is aangewezen op een voorspelbare werksituatie, kan niet flexibel inspelen op sterk wisselende uitvoeringsomstandigheden en/of taakinhoud) geschrapt en beperkingen bij 1.9.4 (de cliënt is aangewezen op werk waarbij hij niet wordt afgeleid door activiteiten van anderen) en 1.9.6 (de cliënt is aangewezen op een werksituatie zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen) aangenomen. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in haar rapport van
16 december 2011 geconcludeerd dat de wijzigingen in de FML niet hebben geleid tot het schrappen van een of meerdere van de door de arbeidsdeskundige geduide functies. Bij besluit van 21 december 2011 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd omdat de medische en arbeidskundige grondslag niet deugdelijk is en appellant opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van haar uitspraak.
2.2. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bezwaarverzekeringsarts bij het invullen van de FML gebruik heeft gemaakt van de Basisinformatie Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS), versie 2009 (Basisinformatie), die ten opzichte van eerdere documenten diverse wijzigingen bevat. Ten aanzien van beoordelingspunt 1.1. ‘Vasthouden van de aandacht’ en beoordelingspunt 1.2. ‘Verdelen van de aandacht’ is in de Basisinformatie vermeld dat over het algemeen een afwijking in het vasthouden/verdelen van de aandacht alleen zal voorkomen bij mensen met een ernstige stoornis. Als vuistregel wordt gehanteerd dat er, als de zelfverzorging normaal is en zeker als de rol in het samenlevingsverband normaal is, geen sprake kan zijn van een stoornis in het vasthouden/verdelen van de aandacht als bedoeld onder deze beoordelingspunten.
2.3. Onder verwijzing naar haar uitspraak van 12 januari 2012, ECLI:NL:RBALK:2012:BV1949, is de rechtbank van oordeel dat met het uitgangspunt dat op die beoordelingspunten in beginsel slechts ernstige stoornissen tot beperkingen kunnen leiden, sprake is van een rechtens onaanvaardbare invulling van wettelijke begrippen. De Basisinformatie moet op dit punt beschouwd worden als een met de wet strijdige gedragslijn.
2.4. De bezwaarverzekeringsarts heeft volstaan met het opnemen van specifieke voorwaarden voor het persoonlijk functioneren in arbeid onder rubriek 1.9. In de Basisinformatie zijn ‘specifieke voorwaarden voor het persoonlijk functioneren in arbeid’ de voorwaarden die gerealiseerd moeten zijn om de cliënt, ondanks zijn beperkingen in persoonlijk functioneren, in staat te stellen om in arbeid te functioneren. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen dergelijke voorwaarden slechts worden gesteld als het functioneren in de arbeid hiertoe noopt door gestelde beperkingen op de beoordelingspunten 1.1 tot en met 1.8. De bezwaarverzekeringsarts heeft geen beperkingen in het vasthouden en verdelen van de aandacht opgenomen, terwijl die beperkingen, zo staat in de Basisinformatie vermeld, een relatie hebben met de door de bezwaarverzekeringsarts wel van toepassing geachte beoordelingspunten 1.9.4 en 1.9.6. Het door de bezwaarverzekeringsarts aangevoerde argument, dat er gelet op het ontbreken van een ernstige stoornis geen indicatie is voor beperkingen ten aanzien van vasthouden van aandacht en verdelen van de aandacht, kan de rechtbank niet volgen. De rechtbank is onvoldoende overtuigd dat er geen aanleiding is om beperkingen onder de beoordelingspunten 1.1 tot en met 1.8, en mogelijk ook onder rubriek 2 sociaal functioneren, aan te nemen. In dit verband heeft betrokkene volgens de rechtbank terecht gewezen op de uitspraak van de Raad van 13 mei 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ4675.
3.1.1. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank de status van de Basisinformatie niet juist heeft beoordeeld. De kernvraag is of de door de verzekeringsarts vastgestelde mogelijkheden en beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid voldoende gedragen worden door de motivering van de verzekeringsarts. De rechtbank slaat de plank mis waar zij de Basisinformatie als een met de wet strijdige gedragsregel aanduidt, omdat de Basisinformatie niet dwingend voorschrijft wanneer de verzekeringsarts een beperking opneemt in de FML en evenmin om dat in bepaalde situaties niet te doen. De verzekeringsarts heeft de mogelijkheid af te wijken van de lijst, dan wel aanvullende beperkingen te formuleren, zowel op de FML als in het verzekeringsgeneeskundig rapport. Ernstige of zeer ernstige stoornissen zijn geen voorwaarden voor het aannemen van beperkingen zoals de rechtbank kennelijk meent. De aanwijzingen in de Basisinformatie zijn bedoeld om te bevorderen dat de verzekeringsarts een juiste afweging maakt. De toelichting in de Basisinformatie over ernstige stoornissen laat onverlet de mogelijkheden voor de verzekeringsarts om een beperking aan te geven als er geen sprake is van een ernstige stoornis.
3.1.2. Appellant heeft verder aangevoerd dat in het onderhavige geval de bezwaarverzekeringsarts weliswaar verwezen heeft naar de Basisinformatie, maar dat is niet doorslaggevend voor het al dan niet opnemen van beperkingen in de FML. Geconcludeerd is dat er bij betrokkene sprake is van een dysthyme stoornis. Vanuit dit perspectief zijn de beperkingen in rubriek 1 en een urenbeperking aangenomen. De bezwaararbeidsdeskundige heeft aangegeven dat de geduide functies vallen binnen de door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid.
3.2. Betrokkene heeft uiteengezet dat de rechtbank op goede gronden tot haar oordeel is gekomen en heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Betrokkene heeft daaraan toegevoegd dat volgens de Basisinformatie in rubriek 1.9 pas beperkingen geduid kunnen worden als beperkingen in de beoordelingspunten 1.1 tot en met 1.8 hiertoe noodzaken. Verder deugen de uitgangspunten ter zake van het invullen van de beoordelingspunten 1.1 tot en met 1.8 niet. Het kan zo zijn dat op deze uitgangspunten uitzonderingen mogelijk zijn, maar dat laat onverlet dat er een vuistregel is dat op genoemde beoordelingspunten alleen bij een ernstige stoornis een beperking wordt aangegeven. Dit uitgangspunt blijft strijdig met de wettelijke systematiek. Ook de bezwaarverzekeringsarts heeft dit onjuiste uitgangspunt gehanteerd. De bezwaarverzekeringsarts heeft verder de beoordeling van de medische beperkingen uitsluitend gebaseerd op een vergelijking van de diagnoses en een verwijzing naar de Basisinformatie. Hieruit leidt betrokkene af dat het enkele afwezig zijn van een ernstige psychische stoornis al aanleiding is voor de bezwaarverzekeringsarts om geen beperkingen te scoren in de rubrieken 1.1 tot en met 1.8. Zij heeft verder aangevoerd dat ook de nadere motivering door het Uwv van de medische geschiktheid voor de geselecteerde functies onvoldoende is.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. In zijn uitspraak van 4 september 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1647, heeft de Raad naar aanleiding van het hoger beroep tegen de in 2.3 genoemde uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 12 januari 2012 geoordeeld dat de Basisinformatie naar vorm noch inhoud is aan te merken als een met de wet strijdige gedragsregel. De Basisinformatie is een handleiding voor de verzekeringsartsen bij het beoordelen en vaststellen van beperkingen en het invullen van de FML. De handleiding geeft aanwijzingen aan de verzekeringsartsen hoe om te gaan met het CBBS als ondersteunend systeem en bevat bepaalde uitgangspunten en handvatten. De Basisinformatie schrijft niet dwingend aan de verzekeringsartsen voor welke beperkingen wel en welke niet in aanmerking moeten worden genomen bij de vaststelling van de belastbaarheid. De verzekeringsarts heeft de mogelijkheid om in het individuele geval af te wijken van de lijst van beperkingen dan wel aanvullende beperkingen te formuleren, zowel op de FML als in de verzekeringsgeneeskundige rapporten. De toelichting in de Basisinformatie over ernstige stoornissen laat onverlet de mogelijkheid voor de verzekeringsarts om een beperking aan te geven bij beoordelingspunten 1.1 tot en met 1.8, ook als geen sprake is van een ernstige stoornis. Daarbij heeft de Raad opgemerkt dat van belang is dat de beoordeling door de verzekeringsarts voldoende en inzichtelijk moet worden gemotiveerd, nu het in het individuele geval gaat om de vraag of de vastgestelde beperkingen, waarmee de (bezwaar)arbeidsdeskundige bij het duiden van functies rekening moet houden, rechtens aanvaardbaar zijn.
4.1.2. De Raad heeft over het gebruik van de Basisinformatie in het onderhavige geval geen aanleiding gezien anders te oordelen. De Raad volgt betrokkene niet dat het hanteren van de beschreven vuistregel strijdig is met de wettelijke systematiek. Het hanteren van die vuistregel bij de beoordeling van de beoordelingspunten 1.1 tot en met 1.8 maakt niet dat de mogelijkheden van de verzekeringsarts, om in het individuele geval af te wijken van de lijst van beperkingen dan wel aanvullende beperkingen te formuleren, worden beknot. Evenmin is juist dat in rubriek 1.9 pas beperkingen geduid kunnen worden als beperkingen in de beoordelingspunten 1.1 tot en met 1.8 hiertoe noodzaken. Doorslaggevend blijft dat de beoordeling door de verzekeringsarts om bij de beoordelingspunten wel of geen beperkingen aan te nemen voldoende en inzichtelijk moet worden gemotiveerd. De Raad volgt betrokkene evenmin in haar verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 6 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3442, nu in die uitspraak - voor zover hier van
belang - doorslaggevend was het verschil in tekst van de Basisinformatie en de tot 2009 gebruikte Gebruikershandleiding CBBS uit 2001.
4.1.3. De bezwaarverzekeringsarts heeft ter nadere toelichting van de bij betrokkene vastgestelde beperkingen in zijn in hoger beroep overgelegde rapport van 17 juli 2012 het volgende overwogen:
“Weliswaar worden in de bezwaarrapportages begrippen als richtlijnen en vuistregels gehanteerd maar ik zie daar geen uitsluitingsmechanismen in. Het klachtenpatroon is namelijk uitgebreid beschreven en geanalyseerd en er komen, los of er nu sprake is van een ernstige aandoening of niet, onvoldoende aanwijzingen naar voren die wijzen op grote defecten met handicaps in cognitie tot gevolg. Getoetst aan beelden waarbij die defecten wel voor (kunnen) komen, stelt het gerust dat zulke diagnoses in casu niet aan de orde zijn. Er hoeft dan namelijk niet voor onderschatting (dissimilatie) te worden gevreesd. Op grond van dit samenhangend geheel wordt nu geconstateerd dat er geen argumenten zijn voor beperkingen op 1.1 - 1.8, terwijl dat in overeenstemming is met het feit dat er geen ernstige stoornis gevonden is.
Maar er is met cliënte wel wat aan de hand. In hetzelfde beeld komt naar voren dat cliënte worstelt met aspecten in de omgeving die haar steeds in moeilijkheden brengen, ook al is dat niet terug te voeren op een groot defect. Het is constant en consistent, cliënte heeft er maar moeilijk vat op (autonomie) of anders gezegd, het is reden het als ziektegevolg te beschouwen. Zo cliënte zich er in het algemeen mee kan handhaven, is het voorstelbaar dat in arbeidsomstandigheden dezelfde aspecten kunnen voorkomen als waarvoor in het algemeen dagelijks leven cliënte een beperkte spanningsboog blijkt te hebben. Dat is reden om aan werk eisen te stellen. Werk waarin die aspecten niet voorkomen dus en daartoe dienen de opmerkingen onder 1.9.
Nu dat er onderzoeken zijn geweest, er informatie van de behandelaar bij is betrokken en dat cliënte haar verhaal meermaals heeft kunnen doen, zie ik niet wat nog meer had moeten gebeuren om uit te sluiten dat op 1.1 - 1.8 toch beperkingen hadden moeten worden gegeven (…).”
4.1.4. De Raad volgt de bezwaarverzekeringsarts in zijn hiervoor in 4.1.3 gegeven uiteenzetting. Hij heeft geen aanknopingspunt voor twijfel aan de juistheid van de in de rapporten van de bezwaarverzekeringsartsen getrokken conclusies over de psychische gesteldheid van betrokkene op de datum in geding en de daaruit voortvloeiende medische beperkingen in de rubrieken 1, 2 en 6. Anders dan betrokkene aanvoert, is de enkele afwezigheid van een ernstige psychiatrische stoornis voor de bezwaarverzekeringsarts geen aanleiding geweest om geen beperkingen te scoren in de rubrieken 1.1 tot en met 1.8, maar heeft hij inzichtelijk gemotiveerd op grond van welke argumenten hij bij deze beoordelingspunten geen beperkingen heeft aangenomen. Dit houdt tevens in dat de Raad betrokkene niet volgt in haar standpunt dat de bezwaarverzekeringsarts zijn beoordeling van de medische beperkingen uitsluitend heeft gebaseerd op een vergelijking van de diagnoses en een verwijzing naar de Basisinformatie.
4.1.5. Appellant heeft er terecht op gewezen dat vergelijking met de onder 2.4 vermelde uitspraak van de Raad van 13 mei 2011 niet opgaat. In die uitspraak waren er anders dan in het onderhavige geval zonder nadere motivering geen beperkingen aangenomen ten aanzien van het aspect concentratie ondanks de vaststelling van concentratiestoornissen. Verder zijn van de zijde van betrokkene in beroep noch in hoger beroep medische stukken in het geding gebracht ter ondersteuning van haar standpunt dat op de datum in geding haar benutbare mogelijkheden in de FML van 13 december 2011 te rooskleurig zijn weergegeven. De door de behandelend psychotherapeut bij e-mailbericht van 15 oktober 2013 gegeven inlichtingen zien op de gezondheidstoestand van betrokkene ruim na de datum in geding. Ook overigens bevat het dossier geen gegevens die de conclusie kunnen rechtvaardigen dat voor betrokkene op objectief-medische gronden op de datum in geding zowel ten aanzien van de psychische als de lichamelijke gesteldheid zwaardere beperkingen golden dan is vastgesteld.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 13 december 2011 heeft de bezwaararbeidsdeskundige in haar rapport van 16 december 2011, zoals verduidelijkt in haar rapport van 24 juli 2012, voldoende inzichtelijk gemaakt dat de belasting in de ten behoeve van de schatting geselecteerde functies de belastbaarheid van betrokkene op de datum in geding niet overstijgt. Beoordelingspunt 7.1 ‘Probleemoplossen’ ziet op het functieniveau. Het functieniveau wordt alleen nog ten behoeve van de arbeidsongeschiktheidscriteria vóór 1993 vermeld. Dat is in het onderhavige geval niet aan de orde. Het vereiste niveau van probleem oplossen in de geselecteerde functies blijft binnen de mogelijkheden van betrokkene. De bewaarverzekeringsarts heeft bij e-mailbericht van 15 december 2011 toegelicht dat de beperking bij 1.9.4 (geen afleiding door activiteiten van anderen) betrekking heeft op beperkte inprenting dan wel geheugen. Zolang de collega’s in bijvoorbeeld de kantoortuin of in de productiehal zich niet met het werk van cliënte bemoeien, is er geen probleem. Gezien deze toelichting heeft de bezwaararbeidsdeskundige vastgesteld dat ondanks de in de geselecteerde functies voorkomende signaleringen bij 1.9.4 deze functies voor betrokkene geschikt zijn. De bezwaararbeidsdeskundige heeft verder uiteengezet dat storingen en onderbrekingen als bedoeld in 1.9.6 in de geselecteerde functies niet voorkomen. Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van het Uwv nog eens benadrukt, dat nu betrokkene op beoordelingspunt 1.9.9 ‘verhoogd persoonlijk risico’ niet beperkt is, er geen reden is vanwege het werken met naalden te twijfelen aan de geschiktheid van de functies Textielproductenmaker en Produktiemedewerker textiel. De Raad onderschrijft deze conclusies en volgt betrokkene niet dat met de door de bezwaararbeidsdeskundige gegeven motivering sprake zou zijn van een niet toegestane relativering van de aangegeven belastbaarheid. De Raad volgt ten slotte niet de verwijzing naar de uitspraak van
25 augustus 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN5555, omdat de in die uitspraak bij de betreffende functie gevraagde nauwkeurigheid volgens de formulieren resultaat functiebeoordeling van de in dit geding geselecteerde functies niet voorkomt.
4.3.
Hetgeen in 4.1.1 tot en met 4.2 is overwogen leidt tot de slotsom dat de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit toereikend is. De rechtbank heeft ten onrechte het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De Raad zal daarom de aangevallen uitspraak vernietigen en het beroep tegen het bestreden besluit alsnog ongegrond verklaren.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en R.E. Bakker en
K. Wentholt als leden, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2013.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) J.C. Hoogendoorn

QH