ECLI:NL:CRVB:2014:958
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens overschrijding vermogensgrens en schending inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante, die sinds 29 maart 2006 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, die het beroep van appellante ongegrond verklaarde. De rechtbank oordeelde dat appellante niet had aangetoond dat zij recht had op bijstand, omdat zij niet had gemeld dat haar vermogen de vrij te laten grens overschreed. Dit werd vastgesteld na een onderzoek door het college van burgemeester en wethouders van Stein, dat op basis van verschillende vermogensmutaties, waaronder de aankoop van een standplaats en de tenaamstelling van twee auto’s, besloot de bijstand in te trekken.
De Raad bevestigt de bevindingen van de rechtbank en oordeelt dat appellante in strijd met haar inlichtingenverplichting heeft gehandeld door geen melding te maken van haar vermogen. De Raad wijst erop dat appellante niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar stelling dat de gelden voor de aankoop van de standplaats afkomstig waren uit een letselschadevergoeding of een lening. De Raad concludeert dat het college bevoegd was om de bijstand met terugwerkende kracht in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel en misbruik van omstandigheden wordt verworpen, omdat appellante niet heeft aangetoond dat er sprake was van gelijke gevallen.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van appellante ongegrond. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep is openbaar uitgesproken op 25 maart 2014.