ECLI:NL:CRVB:2014:511

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 februari 2014
Publicatiedatum
19 februari 2014
Zaaknummer
13-625 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling van de WW-uitkering van een zelfstandige en de omvang van gewerkte uren

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herbeoordeling van de WW-uitkering van appellant, een zelfstandige. De zaak betreft de herziening van een eerder besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat de uitkering van appellant over de periode van 30 december 2002 tot en met 24 augustus 2003 herzag, op basis van de veronderstelling dat appellant wekelijks minimaal 23,56 uur als zelfstandige had gewerkt. Appellant had bezwaar gemaakt tegen deze herziening en de terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkering, alsook tegen de opgelegde boete. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Raad oordeelde dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die de herziening van de besluiten rechtvaardigden. De bewijsstukken die appellant in hoger beroep aanvoerde, waren eerder al beschikbaar geweest en hadden in de eerdere procedure ingediend kunnen worden. De Raad bevestigde dat het Uwv de omvang van de gewerkte uren als zelfstandige niet onterecht op minimaal 23,56 uur per week had geschat. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv niet verdergaande herziening hoefde toe te passen op basis van de Handleiding voor herbeoordeling van ZZP-dossiers.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige en volledige informatieverstrekking door zelfstandigen aan het Uwv en de noodzaak voor zelfstandigen om hun gewerkte uren correct op te geven. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en wees de verzoeken van appellant af, zonder veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/625 WW
Datum uitspraak: 19 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
18 december 2012, 12/2588 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. E.C. Spiering hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. drs. Spiering. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.J.G. Lindeman.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 6 februari 2007 heeft het Uwv een aan appellant verstrekte uitkering op
grond van de Werkloosheidswet (WW) over de periode van 30 december 2002 tot en met
24 augustus 2003 herzien, ervan uitgaande dat appellant wekelijks minimaal 23,56 uur als zelfstandige heeft gewerkt. Bij besluit van 7 februari 2007 is een bedrag van € 4.756,57 aan volgens het Uwv over die periode onverschuldigd betaalde uitkering van appellant teruggevorderd. Bij besluit van 21 februari 2007 heeft het Uwv appellant een boete opgelegd van € 484,-. Bij drie afzonderlijke besluiten van 30 juli 2007 heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 6, 7 en 21 februari 2007 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft bij uitspraak van 9 juli 2008 de beroepen van appellant tegen deze beslissingen op bezwaar ongegrond verklaard. Appellant heeft tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld. Bij uitspraak van 23 september 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK0080, heeft de Raad onder meer geoordeeld dat het Uwv de omvang van de in 2003 door appellant verrichte werkzaamheden als zelfstandige niet ten onrechte op minimaal 23,56 uur per week heeft geschat, het herzieningsbesluit en het terugvorderingsbesluit in stand gelaten en de boete nader vastgesteld op € 480,-.
1.2. Uit een onderzoek van de Nationale Ombudsman naar de handhaving door het Uwv in het project “Samenloop zelfstandigenaftrek en WW-uitkering” is gebleken dat in een aantal gevallen de informatievoorziening aan zelfstandigen gebrekkig of onjuist is geweest. Op instigatie van de Tweede Kamer der Staten-Generaal en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is in maart 2010 het zogeheten project herbeoordeling ZZP-dossiers gestart. In dat kader is op 16 juli 2010 een Handleiding opgesteld met een bijlage met toetsingscriteria die worden gehanteerd bij de herbeoordeling van eerder ten aanzien van ZZP-ers genomen besluiten tot herziening, terugvordering en invordering van WW-uitkering en tot het opleggen van een boete (bijlage bij Kamerstukken II, 32 500-XV, nr. 5, hierna: Handleiding).
1.3. Appellant heeft op 25 maart 2010 een verzoek gedaan om een herbeoordeling op grond van de Handleiding. Het verzoek van appellant is door het Uwv voorgelegd aan de Toetsingscommissie ZZP, die geadviseerd heeft het verzoek af te wijzen. Bij besluit van
4 januari 2011 heeft het Uwv het verzoek van appellant afgewezen. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.4. Op 22 februari 2012 heeft de zogenoemde Bezwaaradviescommissie ZZP (BAC) advies uitgebracht. Deze commissie heeft op grond van een door appellant ingebrachte aanslag inkomstenbelasting 2003 in samenhang met de oorspronkelijke aangifte over dat jaar vastgesteld dat appellant de zelfstandigenaftrek heeft herroepen en geadviseerd de herziening, de terugvordering en de boete te herberekenen met als uitgangspunt dat appellant gedurende de terugvorderingsperiode gemiddeld zestien uur per week heeft gewerkt. Het Uwv heeft bij besluit van 11 april 2012 (bestreden besluit) dit advies gevolgd, het terug te vorderen bedrag verlaagd tot € 3.230,23 en de boete verlaagd tot € 330,-.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat niet aannemelijk is dat appellant in 2003 in het geheel geen werkzaamheden als zelfstandige heeft verricht en de schatting van het aantal gewerkte uren op zestien uur per week als niet onredelijk bestempeld. Naar het oordeel van de rechtbank behoefde het Uwv op grond van de Handleiding niet tot verdergaande herziening over te gaan.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep het oordeel van de rechtbank bestreden. Volgens appellant is aannemelijk dat hij geen zogeheten directe uren aan zijn onderneming heeft besteed. De door hem georganiseerde evenementen hebben niet in 2003 plaatsgevonden. Het Uwv heeft hem niet deugdelijk geïnformeerd over zijn verplichting om ook indirecte uren op zijn werkbriefjes in te vullen. Door hem gewerkte indirecte uren hadden op grond van de Handleiding buiten beschouwing moeten worden gelaten. Ter zitting is gesteld dat het aantal gewerkte indirecte uren lager dan zestien is geweest.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
De in 1.2 genoemde Handleiding bevat een aantal algemene regels op grond waarvan het Uwv eerder in het kader van de WW genomen besluiten ten gunste van belanghebbenden corrigeert. Welke groepen van personen voor herbeoordeling met toepassing van die regels in aanmerking komen, is in de bijlage omschreven. Op grond van onderdeel 2.1 van de Handleiding vindt geen correctie plaats indien de belanghebbende op de zogeheten werkbriefjes of anderszins geen melding heeft gemaakt van de gewerkte uren als zelfstandige, indien de belanghebbende wel eens te kennen heeft gegeven erover te denken om als zelfstandige te gaan werken, maar daarvan concreet niets blijkt of indien de belanghebbende goede informatie heeft gehad, maar desondanks onjuiste informatie opgeeft aan het Uwv. Correctie vindt wel plaats indien de belanghebbende wel uren als zelfstandige aan het Uwv heeft opgegeven en hij aan de wijze waarop het Uwv informatie heeft gegeven over uren die hij moest opgeven, in redelijkheid het vertrouwen kon ontlenen dat hij kon volstaan met de opgave van de direct productieve uren. In geval van twijfel wordt dan het voordeel van de twijfel aan de belanghebbende gegeven. Dit uitgangspunt is onder 2.2 van de Handleiding verder uitgewerkt. Duidelijke fouten, voor zover in het nadeel van de belanghebbende, worden in elk geval hersteld. Voor de beoordeling van verzoeken om terug te komen van herzienings- en terugvorderingsbesluiten is dat in de onderdelen 3.2 en 3.3 van de Handleiding nader omschreven. In onderdeel 3.1 van de Handleiding is een ambtshalve herbeoordeling van een opgelegde boete in verband met het in de rechtspraak ontwikkelde criterium van subjectieve verwijtbaarheid voorgeschreven. Geen correctie van een opgelegde boete vindt plaats indien de belanghebbende helemaal geen gewerkte uren heeft opgegeven.
4.3.
Het in de Handleiding opgenomen buitenwettelijk, begunstigend beleid moet door de bestuursrechter terughoudend worden getoetst. Dit houdt in dat de aanwezigheid en de toepassing daarvan door de bestuursrechter als gegeven moet worden aanvaard. Gelet op het karakter van dat beleid is een ruimere beoordeling door de bestuursrechter dan aan wat uitdrukkelijk in de Handleiding als criteria en te herstellen evidente fouten is benoemd, niet aangewezen in het kader van de toets of dat beleid consistent is toegepast (zie de uitspraak van 18 december 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2935). Uit hetgeen is overwogen in de uitspraak van 31 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY1787, volgt dat de bestuursrechter in gevallen als hier aan de orde de motivering kan toetsen aan de Handleiding en kan beoordelen of gehele of gedeeltelijke herziening in overeenstemming met de Handleiding is. In dit verband is het volgende van belang.
4.4.
Appellant heeft bij brief van 3 september 2002 het Uwv meegedeeld dat hij met ingang van 29 juli 2002 niet meer als zelfstandige werkzaam was. Gedurende de uitkeringsperiode van 30 december 2002 tot en met 24 augustus 2003 heeft appellant op de werkbriefjes, die duidelijke vragen bevatten over het verrichten van werkzaamheden en de hoedanigheid waarin dat gebeurt, geen melding gemaakt van werkzaamheden als zelfstandige. Ook anderszins blijkt niet dat appellant aan het Uwv heeft gemeld dat hij in de hier van belang zijnde periode weer als zelfstandige actief was. Onder deze omstandigheden kan een beroep van appellant op onvoldoende voorlichting over indirecte uren, wat daarvan verder ook zij, hem niet baten. Van evidente fouten, zoals beschreven in de onderdelen 3.2 en 3.3 van de Handleiding, en van het ontbreken van subjectieve verwijtbaarheid, zoals beschreven in onderdeel 3.1 van de Handleiding, is geen sprake. Anders dan appellant heeft gesteld, volgt uit de Handleiding niet dat het Uwv de herziening, de terugvordering en de boete ongedaan had moeten maken.
4.5.1.
De beroepsgrond die gaat over de omvang van het aantal gewerkte uren als zelfstandige ziet niet op de met de Handleiding tot stand gekomen wijziging in het recht. Aan het Uwv kan niet de bevoegdheid worden ontzegd om de 1.1 genoemde besluiten in volle omvang te heroverwegen en ten voordele van appellant te wijzigen. Door het instellen van beroep tegen een dergelijk besluit kan niet worden bereikt dat de bestuursrechter toetst als ware het een eerste herzieningsbesluit. Er is alleen plaats voor inhoudelijke toetsing van deze beroepsgrond voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden aangevoerd.
4.5.2.
Wat appellant in zijn verzoek, zijn bezwaarschrift en tijdens de hoorzitting bij de BAC heeft aangevoerd, zijn, gelet op het onder 4.5.1 overwogene, geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Ter ondersteuning van zijn stellingen dat door hem georganiseerde feesten niet in 2003 maar eerder hebben plaatsgevonden en dat de door hem geclaimde zelfstandigenaftrek over 2003 ongedaan is gemaakt, heeft appellant nadere bewijsstukken ingezonden. Dit zijn, zoals ook ter zitting is erkend, alle bewijsstukken die eerder hadden kunnen worden overgelegd en inhoudelijk door de Raad hadden kunnen worden beoordeeld, indien appellant die stukken had ingebracht in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van de Raad van 23 september 2009. Wat appellant in beroep en in hoger beroep hierover nog naar voren heeft gebracht, heeft het Uwv niet in zijn beoordeling kunnen betrekken.
4.5.3.
Uit 4.5.1 en 4.5.2 volgt dat voor inhoudelijke beoordeling van de beroepsgrond over de omvang van het aantal gewerkte uren geen plaats is. Zeer bijzondere omstandigheden die dit in het onderhavige geval anders maken, zijn niet gesteld.
4.6.
Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.5.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal met verbetering van gronden worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en
M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2014.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) J.C. Hoogendoorn

QH