ECLI:NL:CRVB:2014:511
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herbeoordeling van de WW-uitkering van een zelfstandige en de omvang van gewerkte uren
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herbeoordeling van de WW-uitkering van appellant, een zelfstandige. De zaak betreft de herziening van een eerder besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat de uitkering van appellant over de periode van 30 december 2002 tot en met 24 augustus 2003 herzag, op basis van de veronderstelling dat appellant wekelijks minimaal 23,56 uur als zelfstandige had gewerkt. Appellant had bezwaar gemaakt tegen deze herziening en de terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkering, alsook tegen de opgelegde boete. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Raad oordeelde dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die de herziening van de besluiten rechtvaardigden. De bewijsstukken die appellant in hoger beroep aanvoerde, waren eerder al beschikbaar geweest en hadden in de eerdere procedure ingediend kunnen worden. De Raad bevestigde dat het Uwv de omvang van de gewerkte uren als zelfstandige niet onterecht op minimaal 23,56 uur per week had geschat. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv niet verdergaande herziening hoefde toe te passen op basis van de Handleiding voor herbeoordeling van ZZP-dossiers.
De uitspraak benadrukt het belang van tijdige en volledige informatieverstrekking door zelfstandigen aan het Uwv en de noodzaak voor zelfstandigen om hun gewerkte uren correct op te geven. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en wees de verzoeken van appellant af, zonder veroordeling in de proceskosten.