ECLI:NL:CRVB:2014:4310
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning WGA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die een WGA-uitkering aanvroeg, was het niet eens met de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zijn mate van arbeidsongeschiktheid op 35,36% was vastgesteld. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarop de appellant in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 26 september 2014 heeft de appellant, bijgestaan door zijn advocaat, zijn gronden van beroep toegelicht, waarbij hij stelde dat de besluitvorming van het Uwv onzorgvuldig was en dat zijn beperkingen niet juist waren weergegeven.
De Raad heeft in zijn overwegingen de argumenten van de appellant tegen de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid beoordeeld. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv voldoende informatie had om tot zijn besluit te komen. De Raad wees erop dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende kennis had van de medische situatie van de appellant en dat er geen noodzaak was voor aanvullend onderzoek. De Raad concludeerde dat de appellant in staat was om werkzaamheden te verrichten die niet te zwaar waren en dat er geen reden was om aan te nemen dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was.
De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en stelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van griffier B. Rikhof, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.