ECLI:NL:CRVB:2021:989
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WGA-loonaanvullingsuitkering na verzekeringsgeneeskundig onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WGA-loonaanvullingsuitkering van appellante. Appellante, die eerder volledig arbeidsongeschikt was verklaard, had zich in 2011 ziek gemeld tijdens haar zwangerschap en ontwikkelde zowel gynaecologische als psychische klachten. Na een herbeoordeling door het Uwv, waarbij een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige betrokken waren, werd vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit leidde tot de beëindiging van haar uitkering per 23 december 2018.
De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig was uitgevoerd. Appellante voerde in hoger beroep aan dat het onderzoek onvolledig was en dat haar medische beperkingen waren onderschat. De Raad bevestigde echter de eerdere oordelen en oordeelde dat er geen reden was om het medisch oordeel van de verzekeringsartsen in twijfel te trekken. De Raad benadrukte dat de beoordeling van arbeidsongeschiktheid gebaseerd moet zijn op objectief medisch vast te stellen gegevens en dat de verzekeringsartsen voldoende informatie hadden verzameld om tot hun conclusie te komen.
De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was en dat de beëindiging van de WGA-loonaanvullingsuitkering gerechtvaardigd was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.