ECLI:NL:CRVB:2016:676

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 februari 2016
Publicatiedatum
26 februari 2016
Zaaknummer
14/186 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid van functies in medisch opzicht

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant door het Uwv, die met ingang van 3 april 2012 is vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die het bezwaar van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) in voldoende mate rekening houdt met de beperkingen van appellant. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen reden was om te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die concludeerde dat er geen medische noodzaak meer was voor een urenbeperking. Appellant betwist deze conclusie en stelt dat het medisch onderzoek onvolledig was en dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn medische beperkingen, waaronder vermoeidheid. De Raad oordeelt echter dat het Uwv voldoende inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom de urenbeperking niet meer aan de orde is en dat de geselecteerde functies medisch geschikt zijn voor appellant. De aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en de rechtsgevolgen van het bestreden besluit blijven in stand.

Uitspraak

14/186 WAO
Datum uitspraak: 26 februari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
26 november 2013, 12/4023 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft A.G. de Vos hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ngediend.
Appellant heeft nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2015. Namens appellant is verschenen A.G. de Vos. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.J. van Steenwijk.
Het onderzoek ter zitting is geschorst.
Partijen hebben nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 29 januari 2016. Namens appellant is verschenen
A.G. de Vos. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J.G. Lindeman.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 2 februari 2012 heeft het Uwv de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%, met ingang van 3 april 2012 herzien en nader vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 5 juli 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 3 juni 2013 besloten de verdere besluitvorming aan te houden en het Uwv in de gelegenheid te stellen om voldoende inzichtelijk te motiveren waarom er op de datum in geding - anders dan voorheen - geen reden bestond voor het aannemen van een urenbeperking. Voorts werd het Uwv verzocht afdoende te motiveren waarom de belastbaarheid van appellant op het item “7.3 getordeerd actief” bij de functie magazijn, expeditie medewerker (SBC-code 111220) niet wordt overschreden. Bij die tussenuitspraak kwam de rechtbank voorts tot het oordeel dat hetgeen appellant heeft aangevoerd, geen aanknopingspunten biedt voor het oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek door het Uwv niet op deugdelijke wijze heeft plaatsgevonden, dan wel dat de rapporten van zijn verzekeringsartsen inconsistent of niet concludent zijn. Naast eigen onderzoek had de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook de beschikking over informatie van de behandelend sector. Nu appellant ook geen nieuwe medische gegevens heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij als gevolg van zijn depressiviteit, het gebruik van paroxethine en de fistels meer beperkt is, is de rechtbank van oordeel dat er geen reden bestaat om te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Dat appellant als gevolg van zijn medicijngebruik verdergaand beperkt is, wordt door hem niet nader onderbouwd. Wat de arbeidskundige grondslag betreft komt de rechtbank tot het oordeel dat, nu de drie voorgehouden functies ieder ten minste drie en tezamen meer dan dertig arbeidsplaatsen vertegenwoordigen, wordt voldaan aan het vereiste als bedoeld in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, zoals dat luidde tot 2004. De rechtbank overweegt ten slotte dat zij in beginsel zonder een tweede zitting uitspraak zal doen.
3. Het Uwv heeft naar aanleiding van deze tussenuitspraak en ter nadere motivering van het bestreden besluit bij brief van 3 juli 2013 een reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 juli 2013 ingezonden. In die reactie komt die verzekeringsarts tot de conclusie dat er ten tijde van de datum in geding geen medische noodzaak meer bestond voor het stellen van een urenbeperking. Weliswaar is er bij appellant sprake van psychische en cardiale problematiek maar beide aandoeningen zijn niet zeer ernstig en vormen niet vanzelfsprekend een basis voor het toepassen van een medische urenbeperking om energetische of preventieve redenen. Wat betreft de psychische klachten is er sprake van GAF 70, hetgeen duidt op redelijk goed functioneren. Cardiologisch is er sprake van een goede inspanningstolerantie en nu appellant lange dagen maakt en drie keer in de week sport, is ook het structureel aannemen van een urenbeperking op energetische gronden niet aangewezen. Bij de brief van 3 juli 2013 was tevens gevoegd een rapport van 19 juni 2013 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, waarin deze arbeidsdeskundige nader motiveert waarom de belastbaarheid van appellant op het item “7.3 getordeerd actief” bij de functie met de SBC-code 111220 (functienummers 29251.0001.001/004)) niet wordt overschreden. Het getordeerd actief zijn komt in één werkuur, eenmaal één minuut voor. Dit is binnen de normaalwaarde van tweemaal vijf, dus 10 minuten per uur.
4. Bij schrijven van 11 oktober 2013 heeft appellant zijn zienswijze gegeven in die zin dat het Uwv - gelet op de klachten van appellant - ten onrechte de urenbeperking heeft beëindigd. De medische grondslag en daarmee ook de arbeidskundige grondslag is onjuist.
5. Bij de aangevallen uitspraak komt de rechtbank tot het oordeel dat zij blijft bij alles wat is overwogen en beslist bij de tussenuitspraak. Hetgeen appellant bij zijn zienswijze heeft aangevoerd leidt er niet toe dat moet worden geoordeeld dat zich een zodanig uitzonderlijk geval voordoet dat zou rechtvaardigen dat de rechtbank terug zou moeten komen van haar in de tussenuitspraak vervatte oordeel. Voorts is heeft de verzekeringsgeneeskundige bezwaar en beroep met haar onder 3 van deze uitspraak weergeven reactie voldoende inzichtelijk gemotiveerd waarom zij tot het oordeel is gekomen dat er geen reden is de urenbeperking te continueren. Ook de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft met zijn - eveneens onder 3 van deze uitspraak weergegeven - reactie afdoende gemotiveerd waarom bij de functie met de SBC-code 111220 (functienummers 29251.0001.001/004) op het item “7.3 getordeerd actief” de belastbaarheid van appellant niet wordt overschreden. Gelet op de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken verklaart de rechtbank bij de aangevallen uitspraak het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit. Nu het Uwv met zijn reactie de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
6. In hoger beroep bestrijdt appellant de aangevallen uitspraak voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand zijn gelaten. Hij betoogt dat het medisch onderzoek dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit, onvolledig en onjuist is. Het Uwv heeft ten onrechte nagelaten nadere medische informatie op te vragen bij de behandelend sector. Ten onrechte volgt de rechtbank daarin het Uwv. Appellant stelt dat de urenbeperking niet had mogen worden beëindigd, maar in stand had moeten blijven of hooguit verminderd had mogen worden. Het feit dat de rechtbank dit oordeel niet deelde, had reden moeten zijn een nadere zitting te houden. Er is onvoldoende rekening gehouden met de medische beperkingen onder meer verband houdende met de vermoeidheid van appellant. Gelet daarop zijn de functies voor appellant geheel of gedeeltelijk ongeschikt. De rechtbank heeft voorts verzuimd appellant te vragen of uitspraak mocht worden gedaan zonder nadere zitting.
7. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
8. De Raad oordeelt als volgt.
8.1.
De rechtbank heeft bij tussenuitspraak bepaald dat indien het Uwv het gebrek tijdig zou hebben hersteld en na reactie van appellant op die herstelpoging zij in beginsel zonder een tweede zitting uitspraak zou doen. Ingevolge artikel 8:57, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was de rechtbank daartoe bevoegd. Uit artikel 8:57, tweede lid, onder c, blijkt dat de rechtbank daartoe kan besluiten indien “partijen hun zienswijzen over de wijze waarop het gebrek is hersteld, naar voren hebben gebracht (….)”. Bij brief van 3 juli 2013 heeft het Uwv het door de rechtbank geconstateerde gebrek hersteld. Appellant heeft bij schrijven van 11 oktober 2013 zijn zienswijze gegeven. Appellant heeft daarbij op geen enkel moment vermeld dat hij een nadere zitting wenste. Ook de brief van 30 oktober 2013 waarin de rechtbank te kennen gaf dat zij het onderzoek sloot en binnen zes weken uitspraak zou doen, heeft appellant niet gereageerd. Weliswaar vermeldde de rechtbank in die brief ten onrechte dat partijen toestemming hadden gegeven voor het achterwege laten van een zitting, maar dit had voor appellant(s gemachtigde) te meer reden kunnen zijn de rechtbank te vragen een tweede zitting te houden teneinde zijn standpunt nader toe te lichten. Deze grond slaagt daarom niet.
8.2.
Bij het licht van de naar aanleiding van de tussenuitspraak gegeven reactie door het Uwv kan niet meer met recht worden gesteld dat het medisch onderzoek onvolledig of onjuist is geweest. Blijkens haar rapport van 20 juni 2012, aangevuld bij rapporten van 30 augustus 2012 en 6 maart 2013 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het dossier bestudeerd met daarin informatie van de behandelend sector, de hoorzitting bijgewoond en appellant zelf onderzocht. Volgens vaste rechtspraak - uitspraak van 18 december 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:4310) - kan een verzekeringsarts op zijn eigen oordeel varen als het gaat om het vaststellen van beperkingen. Nog los van het feit dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in dit geval de beschikking had over informatie van de behandeld sector bestaat op grond van genoemde uitspraak voor de verzekeringsarts eerst dan de plicht de behandelend sector te raadplegen indien een behandeling in gang gezet zal worden of reeds plaatsvindt en die behandeling een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid van de betrokkene, of indien de betrokkene stelt dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend idee heeft over zijn beperkingen. Nu een van de hiervoor genoemde situaties zich in dit geval niet voordoet - zie in dit verband ook hetgeen bij 8.3 wordt overwogen -, bestond er voor de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen reden opnieuw informatie op te vragen bij de behandelend sector. De verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv beschikte - gelet op de zich in het dossier bevindende medische gedingstukken - ook over voldoende en actuele onderzoeksgegevens om op verantwoorde wijze een inschatting van de belastbaarheid van appellant te kunnen maken. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat die verzekeringsarts met haar onder 3 weergegeven reactie inzichtelijk en overtuigend heeft gemotiveerd waarom zij een urenbeperking op de hier in geding zijnde datum niet meer aan de orde acht. Zoals de Raad al vaker heeft overwogen (zie uitspraak van 12 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2010:BM4467) kan aan het enkele feit dat in het verleden een urenbeperking is aangenomen, niet worden ontleend dat deze bij een nieuwe arbeidsongeschiktheidsbeoordeling onveranderd van toepassing moet worden geacht. Gezien ook de nader gegeven toelichting door de verzekeringsarts bezwaar en beroep bestaat er geen grond te twijfelen aan haar oordeel dat met de Functionele mogelijkhedenlijst van 12 januari 2012 (FML) in voldoende mate rekening is gehouden bij appellant bestaande beperkingen voor het verrichten van arbeid.
8.3.
Desgevraagd heeft het Uwv met inschakeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend aangetoond dat de operatie in januari 2013 zag op verwijdering van een wratje en dat de melding in het rapport van 20 juni 2012 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van een opname op 15 mei 2012 berust op een kennelijke verschrijving, waarvoor gelezen dient te worden 15 mei 2011. Met het Uwv is de Raad van oordeel dat het huisartsen journaal van het vorenstaande ook ondersteund. Nog los van hetgeen met omtrent het inwinnen van informatie bij de behandelend sector wordt overwogen onder 8.2 is de Raad van oordeel dat er voldoende informatie van de cardioloog voorhanden was waarop de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn oordeel mede mocht baseren. Hierbij is voorts nog van belang dat - zoals de gemachtigde van appellant ter zitting heeft verklaard - appellant na 15 mei 2011 niet meer in verband met cardiale klachten is geopereerd en hij na beëindiging van de behandeling door de cardioloog in mei 2011 door deze slechts wordt begeleid in verband met het gebruik van medicijnen.
8.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML zijn de voorbeeldfuncties die door de arbeidsdeskundige van het Uwv in zijn rapport van 24 januari 2012 aan de schatting ten grondslag zijn gelegd, in medisch opzicht geschikt voor appellant. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat met de onder 3 van deze uitspraak weergeven toelichting van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep eveneens afdoende is gemotiveerd waarom de belasting in de functie met SBC-code 111220 (functienummers 29251.0001.001/004) ook op het aspect 7.3 de belastbaarheid van appellant zoals neergelegd in de FML niet overschrijdt. Wat betreft de overige signaleringen heeft de arbeidsdeskundige bezwaar beroep bij rapporten van 3 juli 2012 en 6 maart 2013 - op bepaalde punten na overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep - inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom de belasting in de functies de belastbaarheid van appellant niet te boven gaat.
8.5.
Uit het onder 8.1 tot en met 8.4 overwogene vloeit voort dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
9. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2016.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) G.J. van Gendt

NK