ECLI:NL:CRVB:2014:3874
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake opschorting en intrekking van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 16 oktober 2012, waarin het beroep van appellant tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Deventer niet-ontvankelijk werd verklaard. Appellant ontving sinds 1 december 2008 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college had de bijstand opgeschort en later ingetrokken, omdat appellant weigerde algemeen geaccepteerd werk aan te nemen. Appellant stelde dat hij zijn beroepschrift tijdig had ingediend, zowel per post als per fax, maar de rechtbank oordeelde dat het beroepschrift niet tijdig was ontvangen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld. De Raad kwam tot de conclusie dat appellant de verzending van het faxbericht aannemelijk had gemaakt, en dat er geen omstandigheden waren die de ontvangst van de faxen door de rechtbank op 16 mei 2012 konden betwijfelen. Hierdoor werd vastgesteld dat het beroep tijdig was ingesteld, en de rechtbank had dit niet onderkend. De aangevallen uitspraak werd vernietigd.
Vervolgens beoordeelde de Raad de materiële gronden van het beroep. Appellant had aangevoerd dat hij niet in staat was om te voldoen aan de re-integratieverplichtingen vanwege zijn lichamelijke en psychische gesteldheid. De Raad oordeelde echter dat de adviezen van verschillende medische professionals erop wezen dat appellant in staat was om re-integratieactiviteiten te verrichten. De Raad verklaarde het beroep tegen het besluit van het college ongegrond en veroordeelde het college in de proceskosten van appellant, die werden begroot op € 487,-. Tevens werd bepaald dat het college het griffierecht van € 115,- aan appellant diende te vergoeden.