ECLI:NL:CRVB:2023:1030

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
21/4363 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid bezwaarschrift op grond van termijnoverschrijding in WAJONG-zaak

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die het bezwaarschrift van appellante niet-ontvankelijk had verklaard wegens termijnoverschrijding. Appellante had op 14 mei 2020 een bezwaarschrift per fax verzonden naar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), maar het Uwv stelde dat het bezwaarschrift niet was ontvangen. De rechtbank oordeelde dat appellante voldoende aannemelijk had gemaakt dat het bezwaarschrift tijdig was verzonden, maar het Uwv had in beroep een log van binnengekomen faxberichten overgelegd waaruit bleek dat het bezwaarschrift niet was ontvangen. De rechtbank vernietigde het besluit van het Uwv, maar het Uwv ging in verzet tegen deze uitspraak.

In het hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad oordeelde dat appellante met de faxbevestiging voldoende aannemelijk had gemaakt dat het bezwaarschrift op 14 mei 2020 was verzonden. De Raad bevestigde dat het Uwv niet had aangetoond dat het bezwaarschrift niet was ontvangen, maar dat het op de weg van het Uwv lag om de ontvangst te ontzenuwen. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de ontvangst van het bezwaarschrift redelijkerwijs kon worden betwijfeld, en dat het Uwv de bezwaren van appellante terecht niet-ontvankelijk had verklaard. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

21.4363 WAJONG

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 26 november 2021, 20/2442 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 31 mei 2023
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.J.M.C. Jacobs hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven. De Raad heeft het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 2002, heeft met een door het Uwv ontvangen formulier een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 8 april 2020 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen omdat appellante nu geen arbeidsvermogen heeft, maar deze situatie niet duurzaam is.
1.2.
Het Uwv heeft op 30 juni 2020 een bezwaarschrift van appellante ontvangen. Bij brief van 2 juli 2020 heeft het Uwv vermeld dat de bezwaartermijn op 21 mei 2020 is verstreken en appellante verzocht aan te geven wat de reden is dat het bezwaar te laat is ingediend. Appellante heeft op 6 juli 2020 meegedeeld dat zij het bezwaarschrift al op 14 mei 2020 per fax heeft ingediend. Ter onderbouwing van deze stelling heeft zij een verzendbevestiging van het betreffende faxbericht overgelegd.
1.3.
Bij besluit van 18 september 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 8 april 2020 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
2.1.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het Uwv heeft verweer gevoerd en daarbij een log van de binnengekomen faxberichten over de periode van 14 mei 2020 tot en met 21 mei 2020 overgelegd. De rechtbank heeft bij brieven van 2 december 2020 en 23 december 2020 hierover nadere vragen aan het Uwv gesteld. Het Uwv heeft hier niet op gereageerd.
2.2.
Op 4 maart 2021 heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:54 van de Awb uitspraak gedaan, het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat appellante met het overleggen van een verzendjournaal genoegzaam aannemelijk heeft gemaakt dat zij het bezwaarschrift op 14 mei 2020 naar het Uwv heeft verzonden. Vervolgens heeft de rechtbank het Uwv er niet in geslaagd geacht om de ontvangst van het bezwaarschrift op niet ongeloofwaardige wijze te ontkennen. Het door het Uwv overlegde log van ontvangen faxen tussen 13 mei 2020 en 22 mei 2020 is daarvoor onvoldoende, omdat hierop geen koppeling staat met het ontvangende faxnummer. Zodoende is niet te controleren of dit log wel ziet op de fax waarnaar het bezwaarschrift is verzonden. Het Uwv heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om bekend te maken op welk faxnummer het log betrekking heeft. De rechtbank is daarmee tot de conclusie gekomen dat ervan uitgegaan moet worden dat het Uwv het bezwaarschrift op 14 mei 2020 per fax heeft ontvangen, zodat appellante tijdig bezwaar heeft gemaakt. Het bezwaar is daarmee ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
2.3.
Op 11 maart 2021 heeft het Uwv verzet gedaan. Het Uwv heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de rechtbank het beroep niet kennelijk gegrond had mogen verklaren, zonder het Uwv in de gelegenheid te stellen om de vragen in de brieven van 2 december 2020 en 23 december 2020 tijdens een zitting alsnog te beantwoorden. Daarnaast heeft het Uwv vermeld dat het log afkomstig is van het enige faxnummer van de locatie in [woonplaats] . Appellante heeft hier op 12 juli 2021 op gereageerd.
2.4.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het verzet van het Uwv gegrond verklaard en vervolgens het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Over het verzet heeft de rechtbank overwogen dat er blijkens de brieven van 2 december 2020 en 23 december 2020 nog vragen bestonden, zodat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk, dus buiten redelijke twijfel, gegrond was. Vervolgens heeft de rechtbank over het beroep van appellante overwogen dat appellante met de door haar overgelegde faxbevestiging de verzending van het bezwaarschrift op 14 mei 2020 voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Uit vaste rechtspraak van de Raad volgt dat het vervolgens op de weg van de geadresseerde ligt om het vermoeden dat het faxbericht hem heeft bereikt, te ontzenuwen. De rechtbank heeft overwogen dat het Uwv hierin is geslaagd, omdat uit het log en de toelichting hierop niet blijkt dat het Uwv een faxbericht van appellante heeft ontvangen in de periode van 14 mei 2020 tot 21 mei 2020. Dat het Uwv geruime tijd na 21 mei 2020 het log heeft samengesteld, maakt dit niet anders. De rechtbank ziet tot slot geen aanleiding om, zoals door appellante niet nader onderbouwd is aangevoerd, te twijfelen aan de volledigheid en juistheid van het log.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep opnieuw aangevoerd dat het bezwaar ten onrechte
niet-ontvankelijk is verklaard. Appellante heeft het bezwaarschrift op 14 mei 2020, dus voor 21 mei 2020, naar het Uwv verzonden. Met het verzendjournaal heeft zij genoegzaam aannemelijk gemaakt dat zij het bezwaarschrift tijdig heeft verzonden. Het log van het Uwv is onvoldoende om de ontvangst van het bezwaarschrift op geloofwaardige wijze te ontkennen. De gegevens zijn ver na 21 mei 2020 verzameld. Het is daarom maar de vraag of dit overzicht juist en volledig is.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Artikel 6:8 van de Awb bepaalt dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Het besluit is op 8 april 2020 aan appellante toegezonden waarmee de beroepstermijn op 9 april 2020 is gaan lopen en derhalve op 21 mei 2020 is geëindigd. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 25 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3874) is het indienen van gronden door middel van een faxbericht op zichzelf aan te merken als een toelaatbare wijze van verzending. De aan deze wijze van verzending verbonden risico’s dienen voor rekening van de verzender te komen. Dit brengt mee dat, als de geadresseerde stelt dat het verzonden faxbericht niet is ontvangen, het op de weg van verzender ligt de verzending aannemelijk te maken. Indien de verzender de verzending aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde het vermoeden dat het faxbericht de geadresseerde heeft bereikt, te ontzenuwen. Hiertoe is niet vereist dat de geadresseerde aannemelijk maakt dat het faxbericht niet is ontvangen. Voldoende is dat op grond van wat hij aanvoert de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
4.3.
Tussen partijen is in geschil of het Uwv het bezwaar van appellante terecht
niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens termijnoverschrijding. In het bijzonder gaat het om de vraag of op grond van wat het Uwv heeft aangevoerd de ontvangst van het bezwaarschrift redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
4.4.
Appellante heeft op 29 juni 2020 een faxbevestiging overgelegd, waaruit blijkt dat zij op 14 mei 2020 om 14.25 uur een bericht ‘Voorlopig bezwaar’ naar het faxnummer 045 750 51 13 heeft verzonden. Niet in geschil is dat dit nummer het enige faxnummer is van het Uwv in [woonplaats] . Op grond hiervan is de Raad met de rechtbank van oordeel dat appellante de verzending van het bezwaarschrift voldoende aannemelijk heeft gemaakt.
4.5.
Ervan uitgaande dat aannemelijk is gemaakt dat het faxbericht is verzonden, is het Uwv niet gehouden om aannemelijk te maken dat het faxbericht niet is ontvangen. Voldoende is dat op grond van wat het Uwv aanvoert de ontvangst van het faxbericht redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
4.6.
Het Uwv heeft aangevoerd het bezwaarschrift van appellante niet te hebben ontvangen. Ter onderbouwing van deze stelling heeft het Uwv verwezen naar het in beroep overgelegde log van binnengekomen faxberichten op het faxnummer 045 750 51 13 in de periode van
14 mei 2020 tot en met 21 mei 2020. De bijlage bij het log verduidelijkt hoe ontvangen faxberichten van de gemachtigde van appellante, DAS Rechtsbijstand, in het log worden weergegeven. Bij alle faxberichten met diezelfde weergave heeft het Uwv vermeld van wie het desbetreffende faxbericht afkomstig is. Het bezwaarschrift van appellante ontbreekt in dit log. Op grond hiervan heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de ontvangst van het bezwaarschrift van 14 mei 2020 redelijkerwijs kan worden betwijfeld. Dat de gegevens ver na 21 mei 2020 zijn verzameld, maakt het voorgaande niet anders. Appellante heeft haar stelling dat het log om deze reden niet betrouwbaar zou zijn, niet onderbouwd. Tot slot ziet de Raad evenals de rechtbank ook verder geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid of volledigheid van het log.
4.7.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de ontvangst van het faxbericht redelijkerwijs kan worden betwijfeld en dat het Uwv de bezwaren van appellante terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.8.
Uit 4.1 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2023.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) A.L.K. Dagmar